De universiteit in Nijmegen organiseert een publiekslezing met de titel: ‘Zelfverbetering. De zoektocht naar je ware zelf’. In de programmatekst staat de vraag: ‘Wie wil er nu niet de beste versie van zichzelf zijn?’ Dan ben ik spontaan geneigd om mijn vinger op te steken: ‘Ik! Ik wil niet de beste versie van mijzelf zijn.’
Maar waarom eigenlijk niet? Het is toch zinvol om te schaven aan je persoonlijkheid? Om met je kwetsbaarheden te leren omgaan? Om je onhebbelijkheden onder ogen te zien en te proberen een ander mens te respecteren in zijn of haar eigenheid? Wat is er mis met zelfverbetering?
Ik vermoed dat mijn terughoudendheid te maken heeft met de vooronderstelling dat we niet goed zijn zoals we zijn. Alsof de Eeuwige een halffabricaat heeft afgeleverd en onze levensopdracht is om een compleet mens te worden. De ‘beste versie van jezelf’ impliceert dat er ook een mindere versie is. Die gedachte ontneemt ons de rust om tevreden te zijn met wie we zijn. We moeten dóór, verder. Er ligt werk op ons te wachten: een perfecter mens worden.
Misschien vraagt u zich inmiddels af waarom het onderwerp ‘zelfverbetering’ mij bezighoudt. De kwestie is dat ik ben uitgenodigd om als theoloog – met de nadruk op: ‘als theoloog’ – hierover iets te zeggen. En dat vind ik niet eenvoudig. De bijbel staat vol met aansporingen om niet achter je impulsen aan te hollen, maar te groeien in ‘morele geletterdheid’: ‘Heb je naaste lief als jezelf’; ‘Spreek geen kwaad over een ander’; ‘Zalig de vredestichters’, en zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan. Dat zijn toch evengoed oproepen tot zelfverbetering?
Ongeveer eens in de zes weken komen we met een groep geïnteresseerden bij elkaar rond het vertaalde boek van Evelyn Underhill: Mystiek. Hoe God werkt in de mens. In een beschouwing over stilte als onderdeel van het gebed las ik een uitspraak van de twaalfde-eeuwse monnik en kloosterhervormer Bernardus van Clairvaux: ‘In alle eenvoud zoek je een ontmoeting met God, niet de ontplooiing van jezelf.’ Misschien ligt hier een sleutel waardoor ik mijn eigen aarzeling over zelfverbetering beter kan begrijpen.
Deze periode van het kerkelijk jaar, de Veertigdagentijd, is een tijd van inkeer en bezinning. Er zijn mensen die deze weken hun levensstijl versoberen, door bijvoorbeeld niet te snoepen of geen sociale media te gebruiken. Het doel is niet om af te vallen of om minder vaak op je smartphone te kijken maar om, door het doorbreken van vaste patronen, ruimte te maken voor het goddelijke in je bestaan. De onthouding is een middel, geen doel. En dat is het verschil met zelfverbetering. Daar is het ‘zelf’ het doel, terwijl de versobering op weg naar Pasen middel is: uitdrukking van een verlangen om de nabijheid van de Eeuwige te ervaren.
Ik ben er uit. In mijn reactie als theoloog op het thema ‘zelf-verbetering’ zal ik iets zeggen over het verschil tussen doel en middel. Het draait niet om de zoektocht naar je ware zelf, maar om de zoektocht naar een ontmoeting met God.