God mag dan tegen een grapje kunnen volgens de remonstrantse campagne, maar hoe grappig is God zelf? Maakt God bijvoorbeeld grappen? Zijn er in de Bijbel sporen te vinden van goddelijke humor?
Zodra je je gaat verdiepen in het onderwerp God en humor blijkt dat deze vragen maar moeilijk expliciet te beantwoorden zijn. Maar evengoed is de bewering dat God geen humor zou hebben niet hard te maken.
Humor zien in Gods handelen of in Bijbelse situaties ligt gevoelig. Je hoeft maar wat rond te neuzen op fora over ‘god en humor’ en ‘heeft god humor?’ en je ziet de online gemoederen hoog oplopen. Humor en God gaan voor sommige gelovigen echt niet samen, terwijl andere gelovigen de humor van God zien in Bijbelse scènes, in de natuur en in ‘toevalligheden’ van het alledaagse leven.
Dat geloven een serieuze zaak is en lachen daar zeker niet bij hoort is een opvatting uit de middeleeuwen die nog steeds in ons denken verankerd lijkt. De lach was lang verdacht, want het zou een ingang voor de duivel zijn en Jezus zelf zou nooit gelachen hebben. Lachen (om iets) was dus iets dat je onmogelijk met God kon associëren. Laat staan dat God zelf een grap zou maken.
Verschillende definities van het begrip humor hebben als gemene deler dat humor is dat je jezelf niet (te) serieus neemt. “Humor is, als men desondanks lacht” schijnt een bekend citaat te zijn van de Duitse schrijver Bierbaum. Humor is het vermogen en de kans uit jezelf te treden en jezelf en de omstandigheden van je leven van buitenaf te zien.
“Onder humor verstaan we een gemoedstoestand waarin een mens zich van zijn belangrijkheid en tegelijkertijd van zijn onbelangrijkheid bewust is” formuleert de filosoof Max Dessoir het.
Humor is ook een erkenning van de tijdelijkheid van het leven. Mooi is wat Henriette Crüwell – pastor in de Oud-Katholieke Kerk en Duits predikant – hierover opmerkt:
De humorvolle mens lacht desondanks. Hij heeft weet van de eindigheid van het leven en aanvaardt deze blijmoedig. Degene die alleen maar plezier zoekt, maakt het zichzelf daarmee moeilijk. Hij lacht weliswaar graag, maar niet desondanks. Hem, de plezierhebber, ontbreekt het net als de ernstige mens aan een tweede niveau. Dat maakt het de humorvolle mens mogelijk uit te komen voor de eindigheid van het leven. In tegenstelling tot de pleziermaker wil hij zich echter niet instellen op het hier en nu en stelt hij zich niet tevreden met de werkelijkheid zoals ze is. De plezierzoeker vlucht in de verstrooiing, omdat de gedachte aan zijn eigen sterfelijkheid hem angst aanjaagt. En hij riskeert tegelijkertijd daarmee zich tot de dood te amuseren.
[bron citaat: pastor Henriette Crüwell – Hat Gott Humor? Heeft God humor? Congres-referaat Oudkatholieke Kerk, 2014]
Deze gedachte volgend, is te stellen dat humor juist bij goed Christendom past. Vanwege de ultieme relativering van het hier en nu, en van het eigen ik. God zou – staand boven het aardse en tijdelijke – overigens de aangewezen persoon zijn om ‘grappen’ over zichzelf te serieusnemende mensen te maken. In het Oude Testament van de Bijbel worden dan ook vaak hoogmoedige mensen op de hak genomen.
Er is overigens wel onderscheid tussen humor (geestigheid) en een grap (een Witz). Daarom is het nuttig te definiëren wat een grap nu eigenlijk is. Wat is een grap, wat zijn kenmerken van een goeie grap? Een grap wordt vaak omschreven als ‘iets amusants’ of als ‘wat je vertelt of doet om iemand aan het lachen te krijgen’. Maar wat is een goede grap?
Een grap moet humor (relativering) bevatten, een glimlach teweegbrengen, onverwacht zijn, aanzetten tot discussie, een goede timing hebben, inspringen op de actualiteit, diepgang hebben, en niet onbelangrijk: het ‘slachtoffer’ moet er ook om kunnen lachen.
Niet elke grap zal al deze kenmerken hebben, maar Jezus was een natuurtalent. Het Nieuw Testamentische boek Handelingen staat vol grappige situaties en voorbeelden van Jezus’ subtiele humor: Zijn omdraaiingen, en het op het verkeerde been zetten van mensen. Denk aan de situatie waarin strenge farizeeërs Jezus aan de tand voelen met de vraag of een gelovige jood wel belasting mag betalen aan de romeinse keizer. Jezus’ quasi-onschuldige antwoord laat de farizeeërs door de mand vallen en met een mond vol tanden staan.
Maar ook in het dagelijks leven of in de schepping kun je grappige situaties heel goed in verband brengen met God. Er zijn genoeg dingen in het leven waarvan mensen zeggen ‘wat een toeval’ (ze bedoelen: dat kan geen toeval zijn) of ‘wat grappig’ waarin ze ‘de glimlach van God’ zien. Een aansprekend voorbeeld was het verschijnen van een enorme regenboog in Orlando in juni 2016 toen de schietpartij in een homoclub in deze Amerikaanse stad werd herdacht.
Als het gaat om de plaats die humor (niet) heeft in de ontwikkeling van het Christendom, dan is het interessant om te zien hoe de gnostische richting daar heel anders mee omging. In de christelijke gnostiek hecht men niet aan dogmatiek, maar draait het om de bevrijding van de ziel. Het gaat om bevrijding van geestelijke slavernij, om het afwerpen van opgelegde ideeën, om bevrijding van de ziel. En die bevrijding kan ook plaatsvinden door lachen!
Het bevrijdende lachen zelf is ‘up-lifting’, maar tegelijkertijd wordt ook het Kwaad uitgelachen. In de christelijke gnostiek is wel plaats voor een lachende Jezus, bijvoorbeeld in het Evangelie van Judas. Er zijn verschillende apocriefe verhalen over de lachende christus aan het kruis. Daar zit ook het gnostische idee achter dat het lichaam een lagere waarde heeft dan de ziel. De ziel moest bevrijd worden uit het lichaam, door te lachen laat je de ziel vrij, maar lach je tegelijkertijd het lijden uit (zoals Christus vermeend werd te doen).
Ook het laatmiddeleeuwse gebruik van de paas-lach is geënt op dat idee. Op de paasochtend vertelt de voorganger een grap waarmee hij de gemeente luid aan het lachen maakt. Zo lachen ze samen het Kwaad uit. De paas-lach is een institutionalisering van humor en grappen in gelovige context. De institutionering van de geestelijk bevrijdende lach.
Jean-Jacques Suurmond – columnist en predikant/geestelijk verzorger (1950) – schreef een paar jaar geleden “humor is de zuster van het geloof” [2013]. Wie niet gelooft leeft uit zijn eigen centrum, hetzelfde geldt voor humor: wie humorloos is leeft vanuit zichzelf, leeft zonder relativering, zonder plaatsbepaling. Geloof èn humor echter houden rekening met het onverwachte en ongerijmde zegt Suurmond. Zo brengen geloof en humor allebei een omkering ten goede teweeg.
Vanuit de gedachte van de bevrijdende kracht van humor is het goed mogelijk God te zien als actor, als maker van een ‘grap’. Mijn God kan wel tegen een grapje? Mijn God maakt soms een grapje.
CdN – Leestip: God houdt wel van een geintje, een kleine theologie van de humor – Frank Bosman (cultuurtheoloog). Meinema: Zoetermeer (2012) ISBN 978-902-114-427-6]