Het blijft ingewikkeld om over de tijd en de toekomst na te denken. Want wat zeggen we eigenlijk? Het goddelijk geduld dat tijd schenkt om te leven, te sterven en op te staan. Kent dat goddelijk geduld een bepaalde duur? Als dat zo is dan zou de tijd om te leven, te sterven en op te staan eindig zijn, tot Gods geduld op is. En dan dat koninkrijk dat is en komen zal, ook zoiets raadselachtigs. Het doet denken aan een zwangerschap: het is er al, maar moet nog geboren worden. Of wordt er nog iets anders bedoeld?
Een toekomstvisioen waar de wolf en het lam samen grazen. Palestijnen en Israëlieten, moslims en christenen, hindoes en boeddhisten, mannen en vrouwen, homo’s en hetero’s, ze leven vredig en met plezier met elkaar en God is voor eeuwig alles in allen. Maar wat kan eeuwig hier zijn? Dat het nu al zo is? Of heeft eeuwig een begin in de tijd, zoals alles een begin heeft? Dan is het niet eeuwig, maar het moet wel zo zijn. De wolf eet het lam nog op, veel hetero’s haten homo’s, de eeuwigheid is nog niet begonnen.
De ziel van de mens lijkt op het water en ons lot lijkt op de wind. We vallen uit de hemel en keren er weer naar terug, en opnieuw, vallen en opstijgen, eeuwig wisselend. Voortdurende verandering, die in haar veranderlijkheid hetzelfde blijft. Het lijkt op een tekst uit de bijbel. Er is niets nieuws onder de zon, alles was er altijd al en komt ook altijd weer terug.’ – uit de Goddeeltjes.