Dwarsfluitiste Doretthe Janssens beschrijft het proces van het omvormen van lucht naar muziek. En vooral ook de fysieke beleving daarvan.
We hebben lucht nodig om te ademen, met onze adem kunnen we die lucht laten trillen en klanken maken. Uit de klanken ontstaat muziek: is muziek alleen maar trillende lucht?
Hoe is het mogelijk dat er ooit, in de prehistorie, iemand is geweest die begreep dat je klanken kon maken door lucht in een benen pijpje te blazen, een pijpje dat we nu aanduiden als het allereerste muziekinstrument? Hoe kan het dat die klanken als dermate waardevol werden ervaren dat er meer en meer van die pijpjes werden gemaakt, in allerlei maten en vormen, van allerlei materialen, en dat tot op de dag van vandaag de muziek die met deze pijpen wordt gemaakt, mensen tot in hun ziel kan raken?
Voor mij kan een dag niet beter beginnen dan met mijn blaasinstrument aan de lippen. Om in te spelen begin ik daar heel rustig op te blazen en ik voel dan langzaam maar zeker hoe we samen wakker worden: mijn lijf en het instrument beginnen allebei te resoneren. Echte focus op het klinkende resultaat heb ik dan nog niet want dat werkt remmend op het fysieke gevoel; pas als ik ontspannen ben, zowel mentaal als fysiek, wordt de lucht klank-(w)aardig. Al spelend verleg ik mijn aandacht steeds of naar de adem of naar de klank, want beide moeten in orde zijn om te kunnen musiceren. Toch heb ik ook in deze fase al het gevoel dat ik (mijn eigen) muziek maak. Maar zal een willekeurige voorbijganger, die me door het open raam alleen maar lange noten hoort spelen, het daar mee eens zijn? Of is die in afwachting van het eerste echte muziekstuk?
Tijdens mijn studietijd in Utrecht hoorde ik het Concertgebouworkest Bachs Johannes Passion spelen; wat me daarvan altijd is bijgebleven, is slechts die éne noot, de lang geblazen a¹ die solofluitist Paul Verheij speelde in de pauze van het concert. Die klonk als muziek in mijn oren en maakte op mij een veel grotere indruk dan alle andere noten van Bach die avond.
Terwijl ik dit schrijf, heb ik net een indrukwekkende tournee van veertien Mattheus Passionen met de Nederlandse Bachvereniging achter de rug. Mijn collega en goede vriend Marten Root heeft de afgelopen jaren talloze malen naast mij de aria Aus Liebe will mein Heiland sterben geblazen, rechtstreeks in mijn linker oor, en steeds weer opnieuw word ik geraakt door zijn klank, die ik misschien het beste kan omschrijven als tot leven gewekte lucht. Doe ik nu de grote Johann Sebastian opnieuw tekort als ik moet toegeven dat alleen al de klank mij ontroert en nog niet eens zo zeer de noten?
Jaren geleden las ik eens het verhaal van een wetenschapper die met een koffer grammofoonplaten naar Azië vertrok om daar te bestuderen hoe boeddhistische monniken zouden reageren op voor hen onbekende Westerse klassieke muziek. Allerlei muziek van onze grote klassieke helden kwam voorbij zonder dat er een echte reactie kwam, maar bij het horen van de aria Aus Liebe werden de monniken ontroerd: voor hen was de klank van de fluit in staat te communiceren met de overledenen en dat herkenden ze in deze aria. Vanuit deze gedachte schreef bijvoorbeeld de Japanse componist Kazuo Fukushima in 1962, na het overlijden van een vriend, het stuk Mei voor fluit solo, en er zijn in diverse culturen meer voorbeelden te vinden van deze symbolische communicatie met de overkant. Het is een fascinerende gedachte dat het instrument dat juist onze levensadem nodig heeft om tot klinken te worden gebracht, wordt gebruikt om contact te leggen met diegenen die geen levensadem meer (nodig) hebben, dat adem wordt gebruikt om contact te maken met de dood.
Maar wat is het nu precies dat die verbinding maakt, de klank of de noten? Of is de klank op zich al muziek? Voor mij voelt het musiceren vaak alsof ik mezelf nieuw leven inblaas: ik heb mijn lucht gebruikt om klanken in muziek om te zetten en krijg daar verse energie voor terug. Zit dan in die communicatie met de overledenen de stille hoop verborgen dat ze weer bij ons terug kunnen komen? Dat onze dierbaren niet werkelijk weg zijn?
Tijdens de Goede Vrijdag-lezing die Anna Enquist dit jaar gaf in Naarden, legde zij uit hoe muziek, veel meer dan taal, toegang heeft en geeft tot het gevoelsleven. Muziek is de universele taal, een taal zonder woorden, waar ieder mens als eerste kennis mee maakt. Nu zal het per cultuur verschillen hoe men muziek definieert. Wie het stuk 4’33’’ van John Cage kent (uit 1952), heeft daar na het beluisteren ongetwijfeld vast over nagedacht: waar eindigt stilte en waar begint muziek? Is alle lucht die in trilling wordt gebracht, muziek? Een indrukwekkende uitvoering van dit werk, gemaakt tijdens de coronacrisis, is te vinden op YouTube, gespeeld door de Berliner Philharmoniker onder leiding van Kirill Petrenko.
Playlist Spotify
Doretthe Janssens
Doretthe Janssens (1965) heeft moderne fluit en traverso gestudeerd aan het Utrechts Conservatorium, waar ze tegenwoordig werkzaam is als hoofdvakdocent historische fluiten. Ook heeft zij een aantal jaren Muziekwetenschap gestudeerd aan de Universiteit Utrecht. Doretthe speelt in diverse orkesten en is een vast lid van het barokorkest van de Nederlandse Bachvereniging. Vriend van de Remonstrantse Gemeente Rotterdam.
Het is onze gemeente een goed gebruik dat mensen bij hun toetreden tot de gemeente (hun belijdenis) worden uitgenodigd hun favoriete lied te laten weten, zodat we dat kunnen laten klinken in de dienst. Een lied dat naar hun eigen gevoel verwoordt waarom zij lid willen worden van een christelijke gemeente en hun geloof willen belijden… Lees verder
Bij deze AdRem vindt u een bezinningsbrief. Een groep remonstrantse theologen, aangevuld met de remonstrantse historicus en oud-politicus Coos Huijsen, heeft nagedacht over wat het betekent dat onze samenleving steeds meer tegenstellingen lijkt te kennen… Lees verder