Ik zat te bladeren in een bundel van Ida Gerhardt. Ik houd van haar poëzie: het uitgebeende, het sobere. Maar je kunt van haar gedichten niet teveel achter elkaar tot je nemen. Dat ligt te zwaar op de maag. Mijn blik bleef hangen op een bladzij met een kort gedicht. ‘Ziekenbezoek’ stond erboven:
Wanneer een mens, door pijn getatoueerd,
afwerensmoe zich op de zijde keert,
het zweet nog tracht te wissen met het laken:
wellicht, wellicht‒dat ge eíndelijk zwijgen leert.
De regels troffen me: het besef dat praten pijn kan doen en ongepast kan zijn; dat zwijgen voller van betekenis kan zijn dan spreken.
Op mijn bureau lag nog een andere dichtbundel. Ik ga maar en ben van J.C. van Schagen. ‘Wit’ heet een gedicht van hem:
Als ik van u moet spreken, doe ik alle mooie woorden weg
ik wil maar liever weinig zeggen
ik wil maar liever enkele kale woorden zeggen
wat arme kale stenen, dat is mijn verhaal
mooie woorden denken alleen maar aan zichzelf, ze weten van dienen niet
de goede woorden zijn arm en naakt
als Franciscus
ze zijn trouw
enkele goede woorden, dat is genoeg
want er mag niets komen tussen u en mij
eigenlijk wil ik liever met u zwijgen
Samen zwijgen. Om zo nader tot elkaar te komen. Woorden vergroten de afstand. Ze staan alleen maar in de weg. Zwijgen is intiemer. ‘Wit’ ‒ de titel ‒ is de kleur van de stilte. Het zijn de witregels in een tekst; de rusten in een muziekstuk.
Wie is eigenlijk de ‘u’ die Van Schagen aanspreekt? Zijn geliefde? God? Het Mysterie? Joost Zwagerman heeft me op het spoor gezet van de poëzie van Van Schagen. In zijn boek De stilte van het licht citeert Zwagerman enkele regels uit dit gedicht. Zwagerman schrijft ‘U’ met een hoofdletter; Van Schagen doet dat niet. Die meerduidigheid maakt het gedicht sterk. Je weet het niet: het adres kan een dierbare zijn, maar ook de Eeuwige.
Een aantal jaren ben ik actief betrokken geweest bij de Woodbrookers in Barchem. Het is een bont gezelschap van vrijzinnig protestanten voor wie ‘persoonlijke verdieping’ en ‘maatschappelijke verantwoordelijkheid’ de twee pijlers zijn waarop hun levensbeschouwing rust. De Woodbrookers voelen zich verwant met de Quakers en geven, net als zij, stilte een grote plaats in hun samenkomsten.
Bij de dagopening in de prachtige kapel op de Kalenberg, waar we zwijgend naartoe waren gewandeld, zaten we in een kring. In het midden stond een mooi boeket bloemen. Een paar kaarsjes brandden. En we zwegen. Na een minuut of tien werd de stilte beëindigd met het luisteren naar muziek of met het lezen van een gedicht. Zo begonnen we de dag.
Ook in bestuurlijk roerige tijden lasten we tijdens een vergadering wel eens een stilte in. Na alles wat gezegd was, zwegen we. Kwamen we tot onszelf. Vonden een opening om opnieuw naar elkaar te luisteren en met elkaar in gesprek te gaan. Zwijgen kan een krachtig middel zijn tot verdraagzaamheid.