Harry Kuitert (1924-2017) was een originele, moedige, hoogst intelligente theoloog. Hij was groot geworden binnen de door een autoritaire dogmatiek en een zeer strikt Schriftgezag beheerste gereformeerde zuil. Het streven naar vrijheid – naar het inzicht dat jijzelf de inhoud van je geloof bepaalt – zou dan ook het hoofdmotief van zijn intellectuele en spirituele ontwikkeling worden. Dat vereiste de afbraak van het dogmatische bouwwerk waarin hij zich aanvankelijk had thuis gevoeld. In boek na boek voerde hij deze destructieve arbeid met een onverbiddelijke rationaliteit uit.
De inspanning die dat vergde heeft zijn enorme denkkracht grotendeels opgeëist. Maar anders dan zo kon het niet en moest het niet, vond hij. Het was zijn manier om trouw te betonen aan de traditie en de gemeenschap waaruit hij was voortgekomen. Een tegendraadse manier. En bovendien: ‘Ik wist niet waar ik uit zou komen. Een zoektocht is pas een zoektocht als je niet weet waar het eindigt. Anders is het niet oprecht zoeken’ – aldus in een Trouw-interview (15-11-2014).
In hetzelfde interview geeft hij twee momenten aan die zijn ontwikkeling markeerden. Na de watersnoodramp van 1953 preekte hij in het zwaar getroffen Haamstede. Zijn thema was ‘scheepken onder Jezus’ hoede’. Hele gezinnen waren in de watermassa verdwenen. Hij kon niet anders dan vaststellen dat die woorden niet betekenen dat je niet verdrinkt. Maar wat betekent dat voor het geloof in Gods liefde en voorzienigheid? Vervolgens was er in 2000 het moment waarop hij zich afvroeg, waar het geloof in de God van Israël, de oorsprong van het christelijk geloof, eigenlijk vandaan komt.
‘Toen zag ik ineens, die komt natuurlijk ook niet uit de lucht vallen. Toen wist ik: eerst waren er mensen, daarna pas religie en goden en God. Toen was het gebeurd.’ Voor een negentiende-eeuwse positivist als Auguste Comte met zijn religie der redelijkheid, maar ook voor de eveneens negentiende-eeuwse theologische modernisten als Scholten, Opzoomer en Tiele, behoorden inzichten als deze tot de axioma’s van hun denken. Maar Harry Kuitert moest ze zich in een levenslange zoektocht eigen maken. Het geloof van de traditie en de kerk blijk je daarbij, zo ontdekte hij keer op keer, niet nodig te hebben.
De standvastigheid en de zorgvuldige consequentie die hij daarbij aan de dag legde, heb ik altijd indrukwekkend gevonden. In zijn kaarsrechte lichaamshouding drukte zich de onbuigzaamheid uit die, denk ik wel eens, in de kuyperiaans-gereformeerde traditie erfelijk was geworden. Het was een masculiene traditie. Mijn jaargang op de VU, die van 1968, bestond uit dertig tot veertig studenten, waaronder slechts drie vrouwen. Kuitert had het jaar daarvoor zijn oratie uitgesproken.
Als ik de op die tijd betrekking hebbende hoofdstukken 11 en 12 in de in 2016 verschenen biografie van Gert Peelen doorlees, herinner ik me weer de talloze kritieken, verdachtmakingen en beschimpingen waaraan Kuitert in die jaren onderworpen werd. Voor ik ging studeren, had ik hem al leren kennen door boeken van hem te lezen, in het bijzonder De realiteit van het geloof (1967). Ze hielpen me in mijn verzet tegen de behoudende dominee in Dordrecht, volgens wie Kuitert zich niets aantrok van het gezag van de bijbel. Het was de beginperiode, waarin Kuiterts eerste geruchtmakende publicaties – over schepping, evolutie en bijbel – net verschenen waren.
En zo ging het verder: met pleidooien voor een autonome moraal, met kritiek op een openbaringstheologie als die van Barth, met steeds vrijmoediger kritiek op het letterlijk nemen van de bijbel. De polemieken die erop volgden, tot en met de rumoerige synodevergaderingen in de zeventiger jaren, moeten afmattend zijn geweest. Wij, zijn studenten, praatten er regelmatig over. Naar mijn indruk – ik herinner me dat ik dat in één van die gesprekken zei – hadden veel boze gereformeerden geen benul van de feitelijke afstand die er al ontstaan was tussen hen en Kuitert.
Hijzelf dacht er vermoedelijk anders over. Heel lang heeft hij hoe dan ook met zijn kerk solidair willen blijven. Misschien hield precies dat hem ook staande en gaande. ‘Er is nog meer te doen’, zei hij in een interview in het tijdschrift Jong Gereformeerd (1968), ‘ik wil een neuslengte voorblijven’. Voor mij werd de gereformeerde kerk door dit klimaat van bekrompenheid en conflict onverdraaglijk. Ik raakte er verregaand van vervreemd, deed geen belijdenis en kwam pas vele jaren later in een heel andere niche van kerkelijk leven, de remonstrantse, binnen.
Kuitert heeft zeer veel gepubliceerd – en vele daarvan staan in mijn boekenkast. Ik kan er in het bestek van dit in memoriam geen recht aan doen, maar beperk me tot enkele subjectieve notities. In theologisch opzicht het belangrijkst zijn denk ik de bijbels-theologische studies waarmee hij zijn schrijfcarrière begon: zijn proefschrift over de mensvormigheid Gods en artikelen over het bijbelgezag die verzameld werden in de bundel Anders gezegd (1970). Ook het fijnzinnige, door mij vaak gebruikte boekje De spelers en het spel (1964) wil ik hier noemen. Uiterst invloedrijk waren zijn ethische publicaties in de jaren zeventig en tachtig.
In zijn kritiek op de gepolitiseerde theologie en kerkelijke praktijk van die jaren kon ik me grotendeels vinden. Zijn studies over medisch-ethische vragen, in het bijzonder die rond het einde van het leven, leden mijns inziens onder het onkritische autonomie-begrip dat daarin centraal stond. Maar dat ethiek een van positieve geloofsinhouden onafhankelijke discipline moet zijn – één van Kuiterts hoofdpunten – heb ik nooit betwijfeld. Een filosofische bezinning op de grondslagen van de theologie verscheen in 1996: Filosofie van de theologie.
Na zijn emeritaat, in de negentiger jaren en in de eerste vijftien jaren van de 21e eeuw, schreef hij een reeks werken over het christelijk geloof (Het algemeen betwijfeld christelijk geloof in 1992; Jezus: nalatenschap van het christendom, 1998) die stuk voor stuk bestsellers werden. Zijn publieke bekendheid werd nog groter dan ze al was. Een breed publiek verslond zijn in een glasheldere en beeldende stijl geschreven boeken.
Het interessantst was wat mij betreft zijn Voor een tijd een plaats van God. Een karakteristiek van de mens (2002). Daar opende hij de deur voor de noties ‘Geest’, ‘verbeelding’, ‘mythe’ en stelde hij overeenstemming vast tussen wat de religieuze mythe en de poëzie doen: in beide gevallen wordt ‘aan de chaos een wereld van betekenis ontwrongen’ (99). Ik denk dat Kuitert, op die lijn verder denkend, tot een minder activistische en een meer passieve typering van de Geest en de inspiratie had kunnen komen. Maar het project van destructie moest worden voltooid. In 2014 verscheen nog zijn boek over de kerk als constructiefout.
Dat neemt niet weg dat in dat boek uit 2002 prachtige passages staan. Deze bijvoorbeeld, de slotpassage die zinspeelt op wat in 1 Korinthiërs 13 staat over geloof, hoop en liefde: Het transcenderen – in de zin van uitreiken boven – zit in heel ons leven. Ook geloven is verder kijken dan je neus lang is, durven verder kijken, en vertrouwen dat de stappen die je doet, goede stappen zijn. Maar de liefde slaat alles met stukken, in liefhebben als acte reikt een mens eerst recht boven zichzelf uit, en wordt hij voor anderen tot een plaats van de liefhebbende god.
Kuitert was een enthousiasmerende, tot meedenken en tegenspraak prikkelende docent. Wat hij over zijn positie in de kerk opmerkte: ‘ik wil een neuslengte voor blijven’, heb ik hem ook over zijn colleges horen zeggen. Dat klopte in zoverre hij merkbaar aan het denken was, steeds in beweging bleef, zich niet snel en niet duurzaam op één bepaalde positie vastleggend. Hij was dan ook zeer populair als docent. Uit mijn jaar zijn drie studenten (mede) bij hem gepromoveerd: Martien Brinkman, Bert Musschenga, Henk Vijver.
[febr 1971: studenten uit de jaargang 1968; v.l.n.r.: Martien Brinkman, prof. Ridderbos (OT), Bert Barends, Jan Waagmeester, Bert Musschenga, Johan Goud, Zier Baak (half zichtbaar)]
Kuitert heeft vooral betekenis gehad – een zeer grote betekenis – voor de gelovigen en niet-meer-gelovigen van zijn generatie en de generatie die daarop volgde. Hij heeft het hun mogelijk gemaakt om in vrijheid te geloven, dan wel zonder verstikkend schuldbesef te berusten in het (vrijwel) niet geloven. In remonstrantse kring werd zijn polemiek tegen traditionele geloofsinhouden niet altijd begrepen.
Maar dat God en het geloof niet tot het rijk van de zekerheid behoren, dat ze ‘alles behalve kennis’ (de titel van een in 2011 verschenen boek van Kuitert) vertegenwoordigen – daarmee zullen remonstranten van huis uit kunnen instemmen. Harry Kuitert was een hooggeleerde theoloog, een stimulerende docent, een inspirerende auteur, maar bovenal een integere, eerlijke en gedreven zoeker naar waarheid.