Op 24 september was ik in huize Doornburgh in Maarssen, op de laatste dag van de expositie Exodus, georganiseerd door het Bijbels Museum. Ik wilde vooral graag de Asjera beeldjes zien, die onderdeel uitmaakten van de expo. Bovendien, omdat het de laatste dag was, mochten de Asjera beeldjes mee naar huis. Het idee van kunstenaar Marieke Ploeg is dat de beeldjes, net als vroeger het geval was, weer een plek krijgen in onze huiskamers. Op grond van archeologische vondsten, inscripties en beeldjes, is het aannemelijk dat God in een bepaalde periode in de godsdienst van Israël een vrouwelijke partner had, die Asjera werd genoemd. Bij opgravingen rond Jeruzalem zijn overblijfselen gevonden van zo’n 3000 beeldjes. Zo maakte Marieke, samen met vele anderen, er weer 3000. Ik wilde graag zo’n beeldje in huis!
Toen ik daar aankwam, was ik verbijsterd: een oudere vrouw had twee dagen ervoor geprobeerd de beeldjes te vernielen. Ze zag het blijkbaar als haar heilige roeping deze afgodsbeeldjes, zoals zij ze zag, kapot te maken. Ze had geroepen: ‘er is maar één God, maar één JHWH’. ‘Alles moet kapot.’ Ik vond het heel heftig om te zien. Ook omdat deze Asjera’s mij zo raakten.
Intussen hadden de media er ook lucht van gekregen en maandag stond het in Trouw, op pagina 3 maar liefst. En er verschenen commentaren op social media waar de meningen over elkaar buitelden, van pure afgoderij tot bewondering.
Waarom raken de Asjera’s mij? Zo’n 10 jaar geleden was ik betrokken bij het project . ‘Feest van aarde en hemel’. Een vernieuwend initiatief binnen de PKN. Aarde- en Hemelfeesten waren bedoeld om de overgangen van de seizoenen te vieren en dienden als proeftuin hoe we in onze kerkelijke traditie aandacht kunnen geven aan de seizoenen. We hielden vieringen rond Midzomer en Midwinter, rond Allerzielen, het begin van de lente en de herfst. De vieringen waren ook geïnspireerd door de theologe Kune Biezeveld.
Biezeveld pleit in haar boek ‘Als scherven spreken’ ervoor om God te vinden in het dagelijkse bestaan, in de natuur en het gecompliceerde alledaagse. Dat is vol gevaren: ziekte, sterven, geboorte. Daar hebben we bescherming en zegen voor nodig. Biezeveld vraagt zich af of we door het gemis van Asjera zo weinig aandacht hebben gehad in de theologie voor dit alledaagse bestaan.
Biezeveld verzet zich tegen het heersende beeld in exegese en theologie dat het bij godinnen en hun verering – ook bij Asjera – zou gaan om vruchtbaarheid en seksualiteit. In 1975-1976 werden in de noordelijke Sinaï inscripties gevonden waarin Asjera een zegenende functie heeft samen met JHWH. Het is een dapper boek. Biezeveld gaat regelrecht in tegen de God, zoals die in Deuteronomium geschetst wordt. Die komt, zo laat Biezeveld zien, historisch voort uit een ‘JHWH alleen’ beweging. In die beweging moesten godinnenbeeldjes kapot gegooid worden. Dat is precies wat die mevrouw afgelopen zondag ook meende te moeten doen.
Ik was destijds, en nu nog, geraakt door de visie van Biezeveld. Ik herkende het namelijk. Zij schrijft het boek in een periode dat zij ernstig ziek is en kanker heeft. Het is de week voor Pasen. Zij wordt niet getroost door de grote woorden over Opstanding in de kerk maar wel door de ontluikende bloesem aan de bomen, schrijft zij. Oftewel: over de relatie tussen natuur en christelijk geloof is het laatste nog niet gezegd!
Wat die Asjera’s betreft: ik aanbid of vereer ze niet, maar de bescherming die ze kunnen bieden, is mij dierbaar. Zo heb ik ook Mariabeelden in huis, die veel voor mij betekenen.
Ik ben blij met Asjera’s terugkeer!