We rijden Groningen uit met onze jongste dochter. We bekeken haar nieuwe kamer, waar ze inmiddels woont. Aan de kant van de weg staat een klein meisje met een grote rugzak. Ze staat te liften en we zien op haar kartonnen bord ‘Zwolle’ staan. We moeten de kant van Zwolle op en nemen haar mee. Ze spreekt ons in het Engels aan. Ik vraag waar ze vandaan komt. Ze zegt: “uit Azerbeidzjan.” Ze studeert, is negentien jaar, en haar droom is om in haar vakantie door Europa te reizen. Vanuit Zwolle rijdt ze diezelfde avond nog met iemand naar Maastricht. Het plan is daarna nog verder Europa in te trekken. Even later ligt ze in de auto vredig te slapen.
Mijn echtgenoot zou die avond toevallig ook langs Zwolle reizen en wij nodigen haar uit bij ons te eten. Na het eten zou hij haar in Zwolle kunnen afzetten. Ze neemt de uitnodiging aan. Aan tafel vraag ik haar waar ze de afgelopen nacht had geslapen. “In een park in Groningen”, antwoordt ze. Ik schrik en zeg: “is dat niet veel te gevaarlijk?” “Ik geloof dat God over me waakt”, zegt ze. “Wat ben jij naïef”, denk ik. Eerlijk gezegd. Dan vertelt ze dat ze er op let dat het park dat ze uitzoekt, niet bij een uitgaanscentrum ligt. Zodat ze geen last zou hebben van dronken mensen. Die ochtend had een vrouw die haar in het park had gezien, haar uitgenodigd om bij haar te ontbijten en te douchen. Zo had ze weer te eten gekregen en was ze weer schoon.
Ik raak steeds meer van haar onder de indruk. Ze klaagt niet dat ze nauwelijks geld heeft, geen onderdak, geen bed en dat ze afhankelijk is van de goedheid van anderen. Ze lijkt volkomen onbevangen in het leven te staan. Haar droom om te reizen is veel groter dan haar bezorgdheid over hoe ze het zou redden. Door haar grote vertrouwen, redt ze het ook tot dusver. Van een meisje dat onverantwoorde dingen doet, verandert ze al snel in een voorbeeld.
Een bijbeltekst viel me in: “Maak je geen zorgen over wat je zult eten en drinken…” Het is een tekst die ik me wel eens te binnen breng als zorgen over de nabije toekomst me bij de keel grijpen. Het heeft geen zin me zorgen te maken over de dag van morgen. Ik weet dat ‘leven bij de dag’ genoeg is. Terwijl ik bezorgdheid probeer los telaten, komt het woord in haar vocabulaire niet eens voor, schat ik in. “God bless you”, zeg ik bij het afscheid.