Ik heb iets met Jozef, die eerste dwaze vader. Jaren geleden ontmoette ik hem in een altaarstuk. Geen groot hoofdaltaar en geen belangrijke kerk, welnee. Ik vond Jozef in een zijkapel van een klooster in de uithoek die ‘Achterhoek’ heet.
Een timmerman – wat een nuttig beroep, praktisch en concreet. Een timmerman is geen hemelbestormer of dagdromer. Timmerlieden waren nogal eens nodig, van de ark tot de tempel werd er wat gesleept met bomen en balken. Maar de houtbewerking had soms ook een twijfelachtige reputatie. Misschien maakt hij wel een afgod om voor te knielen? En hij sprak. Hij keek mij aan, Jozef de timmerman. Met het gereedschap in zijn hand, alsof hij wil zeggen: ‘Ik ben zijn vader; anders nog iets?’ En dan gaat hij door met zijn werk, nuchter en eenvoudig. Volgens mij was deze Jozef helemaal geen type voor afgodenbeeldjes. Gewoon doen wat gedaan moet worden – dan komen de wonderen vanzelf.
Hij is zijn vader, ja. Een dwaze vader. Op veel kersttaferelen zien wij hem achter in de stal. Of hij staat helemaal aan de rand en kijkt als een toeschouwer over een schutting. Hij kon wel gemist worden bij dat heilige tafereel. Maar hij maakt het wonder mogelijk maakt door zijn onverstoorbaarheid. Hij wilde weg bij Maria, tot hij droomde dat iemand met hem sprak. En Jozef verstond, en hij antwoordde. Hardop zei hij ‘ja’ en werd wakker. Hij was zo wijs naar dromen te luisteren. Ook al moest hij daarvoor met zijn hoogzwangere vrouw helemaal naar Bethlehem trekken.
Bethlehem – de plaats van het wonder. Het wonder van de geboorte, van de nacht dat de tijd stil bleef staan. Die nacht heeft jou een geheim geleerd, Jozef. Dit is het, dit kind heb jij ontvangen in de nacht waarin je hoorde. Je hebt het kind ontvangen en hebt ‘ja’ gezegd. Het kind was de belangrijkste mens op aarde voor Jozef – wat al een wonder was. Maar niet alleen voor Jozef maar ook voor talloze anderen. Het wonder werd steeds ruimer en wijder. Weer is er een nacht en een droom waarna Jozef ineens weet: ik moet uit de buurt blijven van koning Herodes. En weer loopt Jozef naast de ezel die de rest van zijn kleine en kwetsbare gezin draagt op weg naar Egypte. De trouw en zorgzaamheid zelve.
Maar dan de opvoeding. Hij moest zich toch niet ál te bijzonder voelen, die zoon van de timmerman. ‘Ik moet zijn in de dingen van mijn vader’, hoorde Jozef zijn zoon eens hooghartig zeggen. ‘Kom jij dan maar hier, bij je vader’, riep Jozef. Hij duwde zijn zoon de werkplaats in, en een bezem in de hand. ‘Kijk, heel veel dingen van je vader. Vegen!’
Ik verbeeld me dat Jezus bij Jozef niet alleen heeft geleerd om te vegen maar ook om te timmeren. Tafels, stoelen en bedden maken – waarom niet.
‘Voor mij kan ieder mens de taak die hij in het leven heeft gekregen, veranderen in iets heiligs. Iets wat ik me graag inbeeld is dat de tafel waarop Christus het brood en de wijn heeft gezegend, gemaakt is door Jozef – die zijn brood verdiende in het zweet zijns aanschijns en juist daardoor de wonderen mogelijk maakte.’ (zo zegt schrijver Paulo Coelho, geboren op 19 maart, de dag van de Heilige Jozef)
Deze blog is een bewerking van een artikel in de AdRem van december 2015