Weet je nog, die toornige oudtestamentische god, waarmee je misschien wel bent groot gebracht? ‘Want Ik, de Here, uw God, ben een naijverig God, die de ongerechtigheid der vaderen bezoek aan de kinderen, aan het derde en aan het vierde geslacht van hen die Mij haten, en die barmhartigheid doe aan duizenden van hen die Mij liefhebben en mijn geboden onderhouden.’ Het staat er echt! (Exodus 20:3-5).
Een god die net zulke stemmingswisselingen kent als zijn schepselen. Een god die jaloers is, chagrijnig ook en regelmatig woedend, verdelgend en dan weer barmhartig. God, almachtig en liefhebbend ineen. Van zo’n god kun je behoorlijk in de war raken. Want hoe kan een goede en machtige God toestaan dat..?! En vul dan alle naars maar in wat je te binnen schiet. Van kindermisbruik tot concentratiekampen, van dierenleed tot klimaatrampen.
God is toch Liefde? God is toch Koning? Die kan nooit willen dat… Je kunt het gewoon niet bij elkaar krijgen – en dat hoeft ook niet. Want een goede en almachtige god is een foute aanname. Net als Sinterklaas en Zwarte Piet: die god bestaat helemaal niet. Die god is een god waarvan je zou wíllen dat ie bestaat. Maar ‘helaas pindakaas’: God is niet wie of wat wij van Hem maken. God onttrekt zich aan alle categorieën. God is onvergelijkbaar, hors concours.
God is een god die wij juist níet kennen – wiens bestaan we in een religieuze stemming kunnen vermoeden. Waar we misschien een glimp van hopen op te vangen. En die ons weer ontsnapt op het moment dat we ‘m denken te hebben. Alsof je een rooksliert probeert vast te pakken. Over God denken en praten: het is zoeken naar houvast. God laat zich niet grijpen, en ook niet be-grijpen.
Is het zo beschouwd niet ronduit godslasterlijk om al te menselijk over God te denken en te praten? Om te durven zeggen dat wij weten wie God is en wat Hij (of Zij!) gezegd of bedoeld zou hebben? Het is allemaal gedacht vanuit ons beperkte, aardse perspectief. Om met de Brabantse lekenpastor Peter Koelewijn te spreken, ‘Als ik God was…’ zou ik zeggen: ‘Wie denk je wel niet dat je bent, dat je Mij denkt te kennen?!’