Zegt de dominee tegen zijn gemeente: “Vandaag geen preek, want ik heb u iets belangrijks te vertellen…” Door aan het begin van de overdenking een grap te vertellen sluit ik aan bij een oude traditie. In de Middeleeuwen kende men de paaslach. Op de eerste Paasdag werd door de voorganger een grap verteld om de aanwezigen te laten lachen. Er was reden genoeg om te lachen: God had de duivel voor de gek gehouden door Jezus uit de dood op te wekken tot leven. Herman Finkers las vorige week zondag in De Verwondering uit de Nederlandse vertaling van Über Religion van Arthur Schopenhauer: het kenmerk van de volmaakte religie bestaat daarin dat zij een paar absurditeiten bevat. Credo quia absurdum is een Latijnse uitdrukking, die wordt toegeschreven aan Tertullianus. Ik geloof omdat het absurd is. Of anders geformuleerd: het is volstrekt geloofwaardig omdat het onzinnig is.
Wie mij kent, weet dat je af en toe ook een grappige opmerking in mijn overdenkingen kunt horen. Ik lach graag en veel en soms veel te hard, vinden anderen. Maar hoe zit dat met God? Kort geleden vertelde ik vol trots aan een paar mensen dat ik tijdens de remonstrantse reclamecampagne de Preek van de week mag houden. “Waar gaat die preek dan over?”, vroeg iemand. Mijn God kan tegen een grapje. “Daar weet je helemaal niets van.”, was het antwoord van de beroepsatheïst. Hadden we drie weken geleden niet gehoord of gelezen: Mijn God laat zich niet kennen? Inderdaad, Mijn God kan tegen een grapje is geen remonstrants dogma, geen bindende geloofsuitspraak, maar mijn persoonlijk beeld van God.
Van Jezus weten we helaas niet of hij grappen maakte of om de grappen van anderen kon lachen. Ik denk van wel. Zegt de Bijbel niet: “hij is in alles aan ons gelijk geworden, behalve de zonde” (Hebreeën 2:17). Is over God lachen dan geen zonde? Is grappen maken over God geen godslastering? Godsdienst en humor, het is en blijft een lastige combinatie. Wie grappen maakt over wat voor anderen heilig is, kan geconfronteerd worden met het verwijt van godslastering. Het Opperwezen, zo denkt men zeker te weten, houdt niet van grappen en grappenmakers. De aanhangers van het Opperwezen voelen zich plaatsvervangend beledigd. God is heilig en over wat heilig is hoor je geen grappen te maken. Maar wat is ‘godslastering’ eigenlijk? De vraag die je eerst zou moeten stellen is: kan God beledigd worden door een menselijke grap? En wie wordt door de grap beledigd: God of zijn aanhangers? In het Oude Testament wordt godslastering in verband gebracht met het oneerbiedig gebruiken van de godsnaam. Maak geen beelden! Vereer geen andere goden! Gebruik de naam van God niet oneerbiedig! Dat zijn de vormen van godslastering in het Oude Testament.
Het Hebreeuwse woord voor ‘heilig’ betekent letterlijk ‘apart gezet’. Wat heilig is krijgt een aparte behandeling. Het heilige staat apart van onze menselijke realiteit, maar daardoor staat het ook ver af van ons gewone mensen. Humor kan ons helpen om het heilige te benaderen. Is er niet een duidelijk verschil tussen opzettelijk kwetsen, pijn doen en redelijke kritiek? En is niet juist het in stand houden van oude godsbeelden een vorm van godslastering? Beledigen we God niet juist bij voorbeeld door de problemen in de wereld, zoals armoede en ongelijkheid, voort te laten bestaan? Ik geloof dat humor een prachtig geschenk van de Schepper is, die rijkelijk uitdeelt van de overvloed waarover Hij zelf beschikt. Alleen al het feit dat wij bestaan is absurd. Maar meer nog: Hij heeft ons geschapen als zijn ‘beeld en gelijkenis’. Dus ook in de humor lijken we op Haar. Zo verschillend als wij mensen zijn: kort of lang, dik of dun, blank of gekleurd, hetero of homo, man of vrouw of van alles een beetje. Niemand kan beweren dat hij of zij meer op de Schepper lijkt dan de ander. Juist onze diversiteit is ‘beeld en gelijkenis’. Ook dat vind ik van humor getuigen.
We kunnen lachen en we maken grappen, niet omdat het leven een grote grap is, maar omdat we de ernst van het leven veel beter aan kunnen als we af en toe over het leven en over ons zelf kunnen lachen. “Heer, geef mij een kuis leven, maar nu nog niet.”, bad Augustinus. Ik vind dit een geestig gebed. ‘Dus daarboven in de hemel zien wij elkander weer. Daar maakt Andries Knevel ruzie met de Heer. “Zoals ‘t er hier aan toe gaat”, zegt hij, “strookt niet met de leer.” “Dat klopt”, zegt God, “en daarom heerst er hier zo’n fijne sfeer.”’ Dit is een deel van een lied uit de show Na de pauze van Herman Finkers. Dit weekend is Carnavalsweekend. Tijdens Carnaval worden de sociale en maatschappelijke rollen omgedraaid: de rijken en de machthebbers moeten hun positie voor korte tijd afstaan aan degenen die anders niets te vertellen hebben. Arme sloebers zijn ineens rijke bonzen, de rijken lopen rond in de kleding van de zwerver. Een vergelijkbare omkering van sociale verhoudingen wordt ook in het Nieuwe Testament in het vooruitzicht gesteld. Maria bezingt in haar jubellied: wie veel bezit, zal alles verliezen, hongerlijders en uitkeringstrekkers zullen het goed hebben. Jezus doorbreekt continu religieuze taboes: hij eet met zondaars, tollenaars en prostituees. Bij hem gelden andere regels.
Niet de rijken en machthebbers zullen het in Gods Koninkrijk voor het zeggen hebben, maar de have-nots (zie Bergrede Mattheüs 5). Onder Gods koningschap worden de rollen omgedraaid. Jezus treedt hier op als een nar die de menselijke status quo bekritiseert en indien nodig wil veranderen. Sarah lacht omdat ze niet kan geloven dat zij op haar hoge leeftijd nog een kind zal krijgen. Abraham en Sara proberen hun leven lang tevergeefs een kind te krijgen. Als hun wordt aangekondigd dat Sara toch nog een zoon zal baren, zijn ze al heel oud. Daarom kan Sara haar lachen niet verbergen. Zwanger worden op die leeftijd? Abraham krijgt de opdracht zijn zoon Isaak te noemen, wat je kunt vertalen met ‘hij lacht’. De geboorte van Isaak is één grote grap, een uitdaging voor ons denkvermogen die alle logica overhoop gooit. Mijn God neemt graag een loopje met alles wat iets voor meent te stellen, prikt ego’s door, stelt al dat troosteloze gezwoeg en falen aan de kaak, en brengt op die manier weer een beetje lucht. De spanning vermindert, de druk gaat van de ketel – het oerprincipe van humor.
“God lacht en spot met de koningen der aarde”, staat in psalm 2. Het staat in de Bijbel: God lacht. Misschien zijn de Bijbelteksten waarin God boos is of jaloers bij velen beter bekend. Maar in psalm 2 staat ook dat God lacht en spot met de machthebbers van de aarde. “Het is lachen met God”, schrijft Karel Eykman in zijn hertaling van deze psalm. “God heeft het niet meer. Hij ligt in een deuk om die malle machthebbers.” Een God die lacht en spot drijft met anderen kan vast ook zelf tegen een grapje. Daar geloof ik heilig in. God mag je niet beledigen. Daar ben ik het mee eens. Maar ik voeg er dan onmiddellijk aan toe: mijn God kun je niet beledigen. Onze menselijke grappen over Hem of Haar, daar staat God boven en soms als hij het een goede grap vindt, dan lacht Hij volgens mij met ons mee. In ieder geval heeft mijn God geen grondpersoneel nodig om Hem te verdedigen en zijn Naam te zuiveren of wreken. Als Hij ergens problemen mee zou hebben, dan lost Hij dat zelf wel op. Het is niet voor niets dat Jezus zei dat gelovigen als kinderen zouden moeten zijn (Markus 10:13-16). ‘Als een kind zijn’ betekent ook: vrij van taboes, onbezorgd kunnen lachen.
Humor beschermt de gelovige tegen onverdraagzaamheid. Wie om zichzelf kan lachen, zal anderen niet zo snel van godslastering betichten. Wie om zijn eigen theologische voorstellingen en beelden kan lachen, ziet ook de betrekkelijkheid ervan in. God is altijd groter dan wij kunnen bevatten en bedenken. “Ik bid God elke dag dat hij mij verlost van God.”, schrijft de mysticus Meester Eckhart en bedoelt daarmee zijn beeld van God. God is beeld-loos. Daarom wordt het al gauw in het Oude Testament verboden om een beeld van God te maken. Dan kun je ook niet in verleiding komen om het beeld te verwisselen met God zelf. De God van Israël is niet in een beeld te vangen. Hij is van een geheel andere orde dan de goden die in beelden worden vereerd. Onze ideeën en voorstellingen van God blijken slechts beelden te zijn die we regelmatig weer omver moeten werpen. De gedachte de waarheid omtrent God in pacht te hebben is eigenlijk een vorm van beeldverering. Gelovigen die zeer zeker weten wie God is en wat Hij wil doen strikt genomen aan afgoderij.
Humor in al zijn vormen helpt ons herinneren aan de oneindige andersheid van God (Gott als der ganz Andere, Karl Barth). Zelfspot betekent je maakt jezelf kleiner om de ander meer ruimte te geven. Hoeveel ruimte zou er niet komen in de christelijke oecumene of in de interkerkelijke dialoog als we af en toe ook zouden kunnen lachen om onszelf en om onze beelden van God? “Humor breekt het heilige niet af”, schrijft cultuurtheoloog Frank Bosman in zijn kleine theologie van de humor, “maar beschermt het tegen onze grijpgrage hersenkronkels die God willen vastklinken in een denkraam.” Godslastering die geen ander doelt dient dan alleen maar kwetsen, is af te wijzen. Maar humor kan helpen om valse zekerheden te bekritiseren en aan de kaak te stellen. Humor laat de beperkte houdbaarheidsdatum van onze beelden van God zien. Vaak is God juist daar te zien waar we Haar niet verwachten.
Mijn God kan tegen een grapje. Ben je niet bang om God te beledigen? Neen, want mijn God is geen persoonachtige God die door menselijke woorden gekwetst kan worden. Mijn God is ondoorgrondelijke liefde, de grond van mijn bestaan, de kracht die mij draagt in moeilijke tijden en die in tijden van vreugde mij vleugels geeft. Mijn God roept ons op onszelf niet al te serieus te nemen en wenkt ons naar een toekomst van vrede. Enige zelfrelativering kan bevrijdend werken. Misschien wordt God niet beledigd door mensen die een grap over Hem maken, maar juist door mensen de het allemaal zo goed en zeker weten. Is dat niet godslasterlijk? Mijn God kan tegen een grapje. Maar ook dat is slechts mijn beeld van God. Ik geloof dat Zij er wel om kan lachen.