Geloof en humor: gaat dat wel samen? Als geloven zo’n serieuze zaak is kun je dan wel echt plezier hebben? Maar religie en lichtvoetigheid sluiten elkaar helemaal niet automatisch uit. Denk aan het volksfeest van het carnaval.
De geschiedenis van carnaval laat zien dat het feest een stevige oorsprong heeft in het religieuze leven. In die zin kun je carnaval onder de christelijke feestdagen scharen. Want wat is carnaval?
Het echte carnaval gaat vooraf aan de christelijke traditie van het 40 dagen vasten die begint op Aswoensdag. Die vastentijd beslaat officieel de 40 dagen tot Pasen en is bedoeld als een periode van bezinning. Met vasten hopt men geestelijke groei te bereiken door af te zien van alle lichamelijke geneugten. Want dat is vasten: 40 dagen lang geen of matig zijn met voedsel, drank, slaap en seks. Voorafgaand aan deze sobere periode was en is het gebruikelijk eerst flink los te gaan met eten, drinken en feesten. Tot met Aswoensdag het vasten begint.
In de middeleeuwen duurde carnaval zelfs de hele periode tussen kerst en vasten. Het gelovige volk stak tijdens het carnaval bij voorkeur de draak met allerlei heilige tradities en regels van de katholieke kerk. Er werden ezelsmissen opgedragen en geestelijken werden rondgereden op mestkarren. Het tegenwoordige tonnepraten en de uitbundige carnavalsoptochten zijn daar moderne afgeleiden van.
Er was altijd een groot verschil in de katholieke en protestantse kijk op carnaval en op feesten in het algemeen. Na de Reformatie – in de 16e eeuw – was het gedaan met het ‘losbandige’ carnaval. Protestantse geestelijken legden de nadruk op de soberheid van het vasten en slaagden erin de carnavalscultuur volledig uit te bannen. Het feest kwam pas in de 19e eeuw weer terug onder invloed van de Franse bestuurders. De herwaardering van het carnaval beperkte zich echter tot zuidelijk Nederland. En werd daarmee tot een feest van het overwegend katholieke volksdeel.
Soberheid of juist uitbundigheid lijken vooral cultureel bepaald in een religieuze context. Of andersom: de religieuze context blijkt cultureel bepaald. Wereldlijkheid en religieuze cultuur lopen vaak door elkaar bij vrolijke volksfeesten als het carnaval. De combinatie van religie en vrolijkheid of god en humor heeft al snel de connotatie van godslastering.
Geloof is een serieuze zaak, maar remonstranten houden ook van luchtigheid in de kerkelijke cultuur. Ze hebben oog voor de ontspannen kanten van geloven. Als echte protestanten zijn ze gewend aan relatieve soberheid. Maar tegelijkertijd staan ze ook midden in de wereld en dicht bij de uitbundige wereldse cultuur. Vrolijkheid en plezier zijn goede dingen. Het evangelie is immers letterlijk een blijde boodschap. Een boodschap die bevrijdt en ontspant. Geloof en vrolijkheid gaan heel goed samen.