De veertigdagentijd, ofwel de lijdensweken – met dat woord is die periode in mijn herinnering opgenomen. Voor zover ik mij herinner, had die periode nauwelijks een bijzondere betekenis. Het bepaalde misschien de kerkdiensten, maar het dagelijkse leven ging gewoon door. Zo was dat in die tijd in de gereformeerde kring waarin ik ben opgevoed.
De lijdensweken. Hoe zou ik daar iets over kunnen zeggen, in deze tijd, met zoveel lijden in de wereld om ons heen. Stappen we (zelfs) in de kerk niet vaak maar gauw over het lijden heen? Liever hebben we het over de opstanding – wat voor theologische of praktische betekenis we daar ook aan geven.
Hoe dan ook, zeker nu kunnen we niet om het lijden heen. Althans, zo vergaat het mij. Nou ja, het lukt mij toch wel vaak om het denken daaraan en daarover naar de achtergrond te verbannen. Was het dan voor mij in andere jaren zoveel anders? Is het niet alleen maar mijn soms wat sombere inslag, die maakt dat ik ‘niet zoveel heb’ met de lijdenstijd? Het wordt tijd voor de lente, dat is het.
Maar laat ik het niet zo wegredeneren. Het kruis van al die mensen in hun ellende staat als het ware levensgroot op mijn pad. Soms kan ik er omheen, soms is er geen ontkomen aan.
Toen gebeurde het, dat ik moest denken aan een psalm waarmee ik me een tijdje geleden wat meer bezig ben geweest. Het popte weer op in mijn brein, maar ik moest het wel even weer opzoeken: Psalm 12, in de vertaling van de ‘Naardense Bijbel’.
Breng redding. Ene,
want met vroomheid is het uit
en dan, verderop:
Uit het geweld over gebukten,
uit het zuchten van de armen
zal ik nu opstaan, zegt de Ene
Daar toont ‘het gelaat van God’ zich, het stijgt op te midden van al die mensen in hun leed. Er zit voor mij iets van troost in dat beeld. Ik aarzel om het op te schrijven, maar dat is toch wat deze psalm bij mij doet, en waarom ik hem weer opzoek.
Er gaat een oproep van uit, waar ik niet om heen kan. Maar er is meer. Het is ook ‘het gelaat van God’ dat mij ‘bemoedigt’, om dat ouderwetse woord maar te gebruiken. Op een of andere manier kan ik verder, hoe weinig ik ook weet over hoe het verder moet en wat ik moet doen. Ik zal luisteren en dan wel zien wat er komt. Dat neem ik mij voor.
Nu nog echt volhouden. Het blijft een hachelijke onderneming, dit bestaan.