‘Eigenwijze knurften zijn het, die Remonstranten’, zegt Henk Zwiers (1958), ‘maar ik voel me ondertussen helemaal thuis’. In november 2014 hoorde hij het reclamespotje ‘Mijn God heeft geen dogma’s’ op Radio 4. Googelen, boekje lenen in de bieb en eens een keer kijken in gemeente Arnhem. ‘De dominee heeft niks verkeerd gezegd en niet over zonde gesproken’, zeiden hij en zijn vrouw na afloop verbaasd tegen elkaar. Ze zijn niet meer weggegaan.
‘Ik ben in Den Haag geboren als jongste van vier kinderen. Mijn vader was ambtenaar. Mijn ouders waren klassiek gereformeerd, we gingen iedere zondag naar de redelijk vrijzinnige Triomfatorkerk. Ik had een moeilijke jeugd. Op mijn zestiende ben ik weggelopen van huis. Aan liefde geen gebrek hoor, maar wel aan veiligheid. Na de MAVO ben ik een opleiding als
Z – verpleegkundige gaan volgen. Gelukkig was dat intern, ik was dus een paar jaar onder de pannen in Nootdorp. Voor het werk ben ik daarna naar Veenendaal verhuisd. Veertig jaar lang zit ik nu al in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Dat wil zeggen: tien jaar lang heb ik een uitstapje gemaakt toen ik een natuurvoedingswinkel ben begonnen in Rhenen. Maar de zorg begon toch weer te kriebelen. Ik kon ergens een vaste nachtdienst gaan draaien en na drie maanden ben ik daar leidinggevende geworden. Alweer elf jaar ben ik nu manager bij Philadelphia, een grote club met 7000 cliënten. Vierhouten is mijn werkplek. Mijn hart ligt vooral bij cliënten met moeilijk verstaanbaar gedrag. Ik houd van dat volk, ze zijn goudeerlijk en zeggen alles. Ze smijten met dingen als een peuter, alleen gebruiken zij soms bakstenen. Ik ben gespitst op het gemak waarmee wij dingen besluiten voor cliënten. Dat kastjes op slot moeten, dat we aan tafel eten. Geen betutteling graag. Mijn medewerkers mogen fouten maken, ik stimuleer ze om de ‘probeerruimte’ in hun werk op te zoeken.’
‘In Veenendaal ben ik drie keer naar de kerk geweest, maar niemand zei ‘boe’ of ‘bah’ tegen ons. Sindsdien gingen we niet meer, voelde ik verzet tegen alle uitingen van het christendom, maar bleven we zoekende. Sinds we uiteindelijk dus in de Parkstraatgemeente zijn aanbeland, weten we weer wat we gemist hebben. Mijn schoonmoeder is deze week overleden, er komen gemeenteleden naar de begrafenis. Prachtig toch! Ik ben een doener, zet mij niet aan de bijbelstudie. En besturen en vergaderen doe ik al de hele dag. Ik hoorde over het initiatief ‘Diner bij de buren’ en appte de dominee wat wij daaraan gingen bijdragen? Sindsdien komen er één keer per vier weken twaalf vluchtelingen in de kerk eten. We lachen, voeren goede gesprekken, maken muziek en doen spelletjes. Diaconie is voor mij een basistaak van de kerk. Door de gesprekken met de moslims die mee-eten, komen we dichter bij elkaar te staan. Ik probeer de polarisatie tegen te gaan, maar wordt zelf hels van extreme standpunten. Niet angst, maar vertrouwen wil ik in mijn leven de ruimte geven.’
‘Ik sta nu volwassener in de kerk. Het woord is niet meer alleen zaligmakend. Voelen, ervaren en symboliek worden belangrijker. In iedere kerk die ik binnenga steek ik wel een kaarsje op voor mijn overleden ouders. Na de dood van mijn vader, heb ik nog heel lang met hem gepraat. Rouw was het en ook rauw, die emotie wilde ik niet wegstoppen.’
Michel Peters
Mijn God kan tegen een grapje Godsbeelden zijn beperkt houdbaar, dankzij humor Humor in al zijn vormen helpt ons herinneren aan de oneindige andersheid van God (Gott als der.. Lees verder
Een anonieme pen schrijft in mooie ronde letters: Mes mots, mijn woorden. Hoeveel woorden kent u? Woordenkennis hangt af van de omgeving waar iemand opgroeit. Van een kind van zes jaar oud wordt verwacht dat hij een aantal woorden kent. Met twaalf jaar is dat aantal vertienvoudigd, enzovoorts. Hoe groter de woordenkennis van de ouders, hoe groter die van kinderen. Daarom hoort het tegengaan van taalachterstand prioriteit nummer één van het onderwijs te zijn en te blijven… Lees verder