Het een denken, het ander zien. Natascha van Weezel over haar ziekte anorexia.

Foto: Benjamin Watson

Ze werd gepest, omdat ze als dertienjarige mollig was. Dus ging ze lijnen, afvallen en nog meer afvallen tot ze bijna dood was. ‘Ik zag geen dun iemand in de spiegel. Mijn hele zelfbeeld was vertekend.’ Natascha van Weezel vertelt over de ziekte waar ze van genezen is en over het leven van de krachtige vrouw die ze geworden is.

Niet mooi

‘Ik ben terecht gekomen in de ziekte anorexia omdat ik mijzelf zag als ‘niet mooi’. Ik was niet slank en dat was (en is) de norm. Toen bleef ik ook nog zitten in de tweede klas van de middelbare school. Ik vond mezelf daarom mislukt, dom, lelijk en had totaal geen eigenwaarde meer. Dat werd nog versterkt door het pesten.’

Het lijnen begon heel gewoon: geen snoep, geen taart; dat werk. ‘Ik was daarin heel rigide. Mijn klasgenoten vonden het goed van mij. Ik viel af en toen kwamen de complimenten over mijn uiterlijk. Dat was goed voor mijn eigenwaarde. Wat ik ook allemaal níet kon, dit kon ik wél en goed ook. Ik maakte een schema waarin ik vastlegde hoe ik steeds minder zou gaan eten. Zo wapende ik mij tegen het leven. Ik had geen idee dat het ongezond en zelfs gevaarlijk was wat ik deed.’

Te dik

‘Zelfs toen ik op het dieptepunt van mijn ziekte nog maar tweeëndertig kilo woog, zag ik een te dik iemand in de spiegel. Ik dacht wel: ‘Met dit gewicht kun je niet dik zijn’, maar met mijn ogen zag ik het anders. Alles haalde ik op dat moment uit het afvallen: zelfvertrouwen, eigenwaarde. Ik kon niet meer zonder. Ik werd steeds lelijker, omdat ik veel te weinig at. Mijn haar viel uit, ik kon geen passende kleding meer vinden, ik had wondjes op mijn gezicht. Mensen zagen wel dat ik ziek was, maar ze dachten niet aan anorexia. Dat was voor de opkomst van internet niet een bekende ziekte. Meestal dachten ze dat ik kanker had.’

Ga niet dood!

‘Twee dingen droegen bij aan mijn genezing. Het eerste was dat ik mij zo ziek voelde. Ik zag mijzelf weliswaar nog steeds als dik, maar ik had ook ernstige gezondheidsproblemen. Ik werd niet meer ongesteld, had totaal geen energie, kon niet meer fietsen, had geen sociaal leven meer. Er werd gesproken over hartbewaking en sondevoeding. Vooral dat laatste vond ik bedreigend. Dan zou ik de controle kwijt zijn over het enige waar ik goed in was: niet eten.

Ik werd behandeld in een kliniek voor eetstoornissen en woonde bij mijn ouders die de moeizame taak hadden om mij te laten eten en drinken. Vooral mijn moeder heeft met eindeloos geduld naast mij gezeten en mijn boosheid getrotseerd. Na een gesprek in het ziekenhuis waarin de laatste opties waren besproken voordat ik dood zou gaan, liep ik met mijn ouders in de tuin van het ziekenhuis. Mijn vader huilde: ‘Doe dit niet, ga niet dood.’ Mijn oma schreef: ‘Ik heb de oorlog overleefd. Ik kan toch geen kleindochter aan de dood verliezen!’ Toen daagde het bij mij: ik moet beter worden voor hen. Dat was het tweede inzicht dat mijn genezing in gang zette. De motivatie kwam in eerste instantie dus niet uit mezelf.’

Uiterlijk blijft een punt

‘Als ik nu in de spiegel kijk, heb ik soms nog een probleem met m’n zelfvertrouwen. Gepest zijn met ‘dik en lelijk’ heeft dat soort gevolgen. In een kliniek in Engeland heb ik, na een terugval, geleerd mijn leven helemaal opnieuw op te bouwen. Wat is lekker, wat niet, wat wil ik doen, wat niet? Dat was een enorm goede ervaring. Uiterlijk blijft een gevoelig punt, maar ik heb geleerd om eigenwaarde uit andere dingen te halen. Ik zie in de spiegel misschien geen mooi mens, maar wel eentje die goed in haar vel zit en vertrouwen heeft in zichzelf.’

‘Ik heb geluk gehad. Behalve dat ik niet zo’n goede weerstand heb, ben ik gezond, zit ik vol energie en kan ik de dingen doen die ik belangrijk vind. Ik schrijf voor toneel, ik schrijf boeken en ik doe veel dialoogwerk. Dialoog is meer dan ooit nodig. Mijn school, het Vossius gymnasium, was helemaal wit. Dat is dan je referentiekader. Mijn ouders waren niet zo kakkineus, maar ik was wel een kind uit Amsterdam-Zuid. Ik ben de joodse gemeenschap op gaan zoeken. Omdat mijn moeder joods is (mijn vader is ook joods, maar dat telt niet) werd ik daar met open armen ontvangen. Kritisch zijn over de Israëlische regering was alleen niet gewenst. Dat vond ik lastig.’

Niet bang voor anderen

‘Toen kwam de zomer van 2014 met de Gaza-oorlog en het neerstorten van vlucht MH17. De spanningen in Amsterdam waren enorm. Ik hoorde extreme meningen zonder enige nuance. In een programma van Omroep MAX heb ik toen gezegd dat ik een kritische zionist ben. Wist ik veel dat ‘zionist’ een enorm besmet woord is; dat je dat niet moet gebruiken als je nuance zoekt. Van alle kanten kwam de kritiek. Dat werd het eerste hoofdstuk van mijn boek ‘Thuis bij de vijand’.’

‘Het is lastig om te luisteren naar mensen met een heel andere mening. Toch is dat meer dan ooit nodig. We moeten leren van elkaar. Tijdens mijn ziekte was ik in mezelf gekeerd met oog voor niemand. Nu wil ik niet meer mijn ogen dicht houden voor anderen en voor wat hen beweegt. Er is meer zachtheid nodig. We missen dat als maatschappij.

Ik ben heel erg bang geweest voor mezelf; bang dat ik niet sterk genoeg zou zijn om de aftakeling te stoppen. Mijn vijand? Dat was ikzelf. Daarom misschien boezemen anderen mij minder angst in. Trouwens, als je wilt luisteren zonder meteen een oordeel te hebben, hoef je ook niet bang te zijn. Je denkt misschien dat je een vijand ziet, maar als je dat oordeel durft uit te stellen en je wilt inleven in de wereld en gedachten van een ander, zijn er verrassende ontdekkingen te doen.’

Taboe

‘Omdat ik de angst voorbij ben, praat ik makkelijk over mijn ziekte. Ik kan dat taboe wel doorbreken. Taboes maken het leven bepaald niet makkelijker. Voor iemand met anorexia is het belangrijk om te weten dat anderen genezen zijn, dat beter worden echt mogelijk is. Daarom heb ik mijn eerste boek geschreven (Magere jaren), een boek uit het hoofd van een patiënte.’

‘Veel tieners willen slanker worden en gaan op dieet. Dat wordt gebagatelliseerd door ouders, door de maatschappij, terwijl alertheid belangrijk is. Als je weet wat er zich kan afspelen in het hoofd van een tiener dan kun je tijdig ingrijpen. Juist slimme tieners lijden vaak aan anorexia. Denk dus niet dat ze te slim zijn om zich zo te laten meeslepen door wat zij menen te zien.’

Ineke Ludikhuize
Redactie AdRem, gemeentelid in Utrecht

 

Natascha van Weezel (1986) is journalist en schrijver. Deze maand verschijnt haar boek ‘Thuis bij de vijand’, over moslims en joden in Nederland. Natascha woont in Amsterdam.

 

Zie ook

13 april 2017

Eeuwigheid en oneindigheid bij Escher

Zeg optische illusie en je denkt aan de Nederlandse graficus Escher (1898-1972)! De redactie wel in ieder geval. Daarom toog ik maar eens naar het Eschermuseum in Den Haag om zijn werk in hoge dosering tot me te nemen. Mooi!.. Lees verder

13 april 2017

Liever één beeld!

Duizend woorden mocht ik voor deze overdenking schrijven. Maar ‘één beeld zegt meer dan duizend woorden’… Lees verder