Op 13 november is het vierhonderd jaar geleden dat de Nationale Synode van Dordrecht werd geopend. Tijdens deze kerkvergadering werd de ‘rekkelijke’ opvatting van het protestantisme, zoals die door de Remonstranten werd verdedigd, veroordeeld en werden de Remonstranten uit de ‘vaderlandse kerk’ verjaagd. Waarom gebeurde dat tijdens een Nationale Synode?
Een synode is een kerkvergadering. Het woord is afkomstig uit het Grieks en betekent zoveel als ‘samen op weg’ (sun = samen, hodos = weg). Het was in de Oudheid een algemeen woord voor een vergadering, ongeacht van welke aard die was, net als het Latijnse woord concilium. In het christendom kregen de woorden een specifiek kerkelijke invulling en werden ze lange tijd uitwisselbaar gebruikt. Pas geleidelijk aan ging het woord concilie gereserveerd worden voor kerkvergaderingen met een hoger gezag, terwijl het woord synode bijvoorbeeld werd gebruikt voor een vergadering van bisschoppen uit een bepaalde regio. Zo bestonden er ook in de middeleeuwse kerk al ‘nationale synodes’: kerkvergaderingen van de bisschoppen (en soms ook andere kerkelijke leiders, zoals abten van belangrijke kloosters) uit een bepaald land.
Na de Reformatie vond het woord synode ook in de protestantse wereld ingang, vooral in de grotere stromingen, zoals het lutheranisme en het calvinisme. Omdat het protestantisme zich in de Nederlanden in de eerste decennia onder het Spaanse bewind nog niet vrij kon bewegen, kwam het hier nog niet tot kerkvergaderingen. Maar na het uitbreken van de Opstand tegen Spanje in 1568 begonnen de calvinisten ook hier kerkvergaderingen te beleggen. Die hadden vooral twee oogmerken: eenheid in de leer en versterking van de positie van de kerk in de publieke samenleving. Dat waren twee idealen die het veelzijdige, vooral humanistisch georiënteerde protestantisme dat al eerder in de Nederlanden verspreiding had gevonden, in die vorm niet kende. Dat voelde zich gelukkig bij de feitelijke vrijheid en pluriformiteit die er op theologisch en leerstellig gebied was. Na de inquisitie van Rome en van het Spaanse bewind was er geen behoefte aan een nieuwe leertucht. Het beoogde ook niet één vaderlandse staatskerk te vormen. De dopers hadden hier al vroeg het voorbeeld gegeven van een ‘vrije’ kerk die bewust afziet van bevoorrechting door de overheid.
De status van de eerste kerkvergaderingen die door calvinistische gemeenten in of vanuit de Nederlanden werden belegd, is vaak onduidelijk. Van sommige weten we zelfs niet zeker of ze wel echt hebben plaatsgevonden. Met terugwerkende kracht hebben ze in de calvinistische geschiedschrijving soms het label ‘nationale synode’ gekregen, maar dat is eerder een ‘invention of tradition’, een bedachte continuïteit die moet uitlopen op de Synode van Dordrecht van 1618-1619. Zo vond er in 1571 in de Duitse stad Emden een vergadering plaats van vertegenwoordigers van calvinistische gemeenten uit de Nederlanden. Zij wordt vaak als de eerste Nationale Synode betiteld. Maar het aantal calvinistische gemeenten dat daadwerkelijk vertegenwoordigd was, was beperkt. Toch stelde die kerkvergadering in Emden een kerkorde op die bindend zou zijn voor alle gereformeerde gemeenten in de Nederlanden. Mooi is trouwens dat die kerkvergadering van Emden wel nog nadrukkelijk bepaalde: ‘Gheen kercke sal over een andere kercke […] heerschappie voeren.’ Geen dwang dus, maar autonomie en vrijheid voor de plaatselijke gemeente. Er was nog ruimte voor pluriformiteit. Die pluriformiteit werd ook beschermd in de Unie van Utrecht uit 1579, het samenwerkingsverdrag van de noordelijke gewesten en steden dat een belangrijke rol heeft gespeeld in het ontstaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden. In die Unie werd vastgelegd dat ieder gewest en iedere stad zijn eigen beleid in godsdienstige zaken mocht voeren. Men was zich bewust van de feitelijke pluriformiteit op religieus gebied en die wilde men handhaven: geen uniforme godsdienstpolitiek in de Nederlanden.
De bescherming van die pluriformiteit is eigenlijk het belangrijkste streven geweest van de ‘rekkelijke’ theologen die na de Remonstrantie van 1610 de naam Remonstranten kregen. Zij wilden geen leertucht in de Nederlanden, geen door kerkvergaderingen opgelegde en afgedwongen uniformiteit in de leer. Zij bepleitten de ruimte om ook hun ‘rekkelijke’ invulling van het christelijk geloof te mogen verkondigen en praktiseren, zonder predestinatieleer, zonder de dwang van onveranderlijke belijdenisteksten, zonder strikte bijbeluitleg. En curieus is dat zij daarvoor aanvankelijk ook een beroep deden op een te beleggen Nationale Synode. Jacobus Arminius vroeg de Staten in 1608 om een synode bijeen te roepen, maar dan niet om die synode één verplichtende formulering van het christelijk geloof te laten vastleggen. Nee, de synode moest juist de religieuze vrijheid en pluriformiteit binnen de jonge Republiek beschermen. Daarom moest het ook een synode zijn die door de Staten, dus door de burgerlijke overheid, werd samengeroepen. Dan alleen kon verzekerd worden dat de deelnemers een zo breed mogelijke representatie van de christelijke geloofsgemeenschap in de Nederlanden zouden vormen. Als je het aan de kerk, in casu de gereformeerde kerk, zou overlaten, was dat geenszins gegarandeerd.
Dat beroep op de overheid kan ons nu misschien verbazen. Wij zijn gewend aan de scheiding van kerk en staat; de overheid heeft zich niet met binnenkerkelijke zaken te bemoeien. Maar vierhonderd jaar geleden lagen die verhoudingen anders. De meeste remonstranten hoorden tot een stroming die de ‘politieke’ werd genoemd. Zij zagen een belangrijke rol weggelegd voor de overheid bij het beschermen van de godsdienstvrijheid en de pluriformiteit. Als die in gevaar was, moest de overheid de kerk tot de orde kunnen roepen. In 1616 verdedigde de grote geleerde Hugo de Groot dit beginsel in een toespraak voor het stadsbestuur van Amsterdam. Tegenover de ‘politieken’ stonden de kerkelijken. Die waren van mening dat de kerk boven de overheid stond, dat zij moest streven naar een gereformeerde theocratie in de Republiek en dat er binnen die Republiek eenheid van belijden moest zijn: één geloof, één kerkorde.
Tien jaar na het pleidooi van Arminius, zelf inmiddels overleden, was het zover: er kwam een Nationale Synode. Maar het werd een heel andere dan hem voor ogen had gestaan. De Remonstranten zaten er niet als volwaardige deelnemers, maar als aangeklaagden. En in plaats van de pluriformiteit te beschermen maakte de Synode van Dordrecht een einde aan de veelkleurigheid van de vaderlandse kerk. Meer daarover in de volgende aflevering van AdRem.
Peter Nissen
Remonstrants predikant in Oosterbeek en hoogleraar Oecumenica aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
‘Is euthanasie zedelijk verwerpelijk?’ Onder die prachtige titel verschijnt in 1953 een artikel van Lambertus Jacobus van Holk, remonstrants theoloog en hoogleraar godsdienstwijsbegeerte en ethiek in Leiden (1931-1964). Het artikel is gepubliceerd in Moreel Beraad… Lees verder
Een bloedhete zomerdag in Arnhem. Terwijl de natuur uit zijn voegen barst, spreek ik met Rutger Jan van der Gaag over voltooid leven. Hij weet waar hij het over heeft want hij is begonnen als huisarts en werd later psychiater… Lees verder