Op 23 april 1619 had de Synode van Dordrecht de remonstrantse opvattingen veroordeeld in de zogenaamde Dordtse Leerregels. Op 29 mei van dat jaar werd de Synode feestelijk afgesloten. Voor de remonstrantse predikanten en voor hun sympathisanten die publieke functies vervulden in de Hollandse steden begon een spannende tijd. In onze tijd zouden wij wellicht denken: een kerkelijke veroordeling, wat deert het? Niemand doet je toch iets? Maar in de zeventiende eeuw lag dat geheel anders. Kerk, staat en publieke samenleving waren onlosmakelijk met elkaar verknoopt. Een kerkelijke veroordeling had onontkoombaar ook maatschappelijke gevolgen. Voor de predikanten betekende dat de keuze: ofwel zich onderwerpen aan de besluiten van de Synode van Dordrecht ofwel de Republiek verlaten.
Dit patroon begon zich in de maand juni van 1619 al af te tekenen. Overigens waren er eerder, vanaf 1617, en ook ten tijde van de Synode al her en der remonstrantse predikanten afgezet verklaard en remonstrants gezinde stadsbestuurders vervangen door trouwe volgelingen van Calvijn en van prins Maurits. Dat gebeurde door plaatselijke kerkenraden, door classes en door stadsbesturen die de hete adem van prins Maurits in hun nek voelden. Soms ontsloegen zij de remonstrantse predikanten met tegenzin, want niet weinige bestuurders koesterden toch wel sympathie voor de rekkelijke, in het humanisme geaarde opvattingen. Maar ja: die prins Maurits was wel een baasje. Die kon je maar beter niet tegen je in het harnas jagen. Dat had het lot van Johan van Oldenbarnevelt wel duidelijk gemaakt.
De vijftien remonstranten die in december 1618 als aangeklaagden voor de Synode van Dordrecht hadden moeten verschijnen, bevonden zich in juni 1619 nog steeds in de stad, ofschoon de Synode zelf al was afgelopen. Zij kregen een daggeld van vier gulden voor hun levensonderhoud en konden zich in de stad vrij bewegen. Maar zij mochten Dordrecht niet verlaten. Op 24 mei 1619 hadden de Staten-Generaal laten weten dat er drie ‘commissarissen der regering’ vanuit Den Haag naar Dordrecht zouden komen om hun situatie te bespreken. Zij hadden een voorstel: als de remonstrantse predikanten afstand deden van hun ambt, zouden zij in vrijheid gesteld worden. Bovendien zouden zij niet brodeloos worden; zij zouden een bedrag ontvangen dat voldoende was ‘om eerlijk te mogen leven.’
Van de vijftien remonstrantse predikanten ging er maar één overstag: Henricus Leo. Deze rond 1575 in Zaltbommel geboren predikantszoon, opgeleid in Leiden, Franeker en Genève, was ten tijde van de troebelen predikant in zijn geboortestad, waar hij zijn vader was opgevolgd. Hij had al vóór de opening van de Synode van Dordrecht verklaard dat, als de Synode de remonstrantse opvattingen zou veroordelen, hij desnoods zijn ambt zou neerleggen. Hij hield voet bij stuk. Tijdens de Synode van Dordrecht was op 4 januari 1619 nog een geschrift van hem besproken, een hartstochtelijke verdediging van de verdraagzaamheid. Voor hem was de eenheid van de kerk zo belangrijk dat hij besloot zich neer te leggen bij de besluiten van de Synode. Hij keerde terug naar Zaltbommel, waar hij kennelijk zeer geliefd was bij de plaatselijke bevolking. Die wilde hem ook graag weer terug als predikant. Henricus Leo werd in Zaltbommel wel al snel weer toegelaten tot de viering van het avondmaal, maar het duurde nog tien jaar eer hij ook weer de kansel mocht beklimmen. Na gesprekken met enkele Leidse theologieprofessoren ondertekende Leo in 1629 ten overstaan van de gedeputeerden van de Gelderse synode de Dordtse Leerregels. Een jaar later, op 17 november 1630, leidde hij voor het eerst weer een kerkdienst in Zaltbommel. Hij sprak in die dienst een schuldbelijdenis uit en was daarna ook weer beroepbaar als predikant. In 1631 werd hij dan ook beroepen tot gereformeerd predikant in het stadje Buren en in 1632 tot predikant van de Stevenskerk in Nijmegen. Hij bleef vervolgens tot zijn dood (hij overleed in 1648) in het ambt, en kennelijk niet zonder waardering, want in 1646 werd hij zelfs tot voorzitter van de provinciale synode van Gelderland gekozen.
De remonstranten vonden deze knieval van Henricus Leo maar niets. ‘Lauwe Leo’ werd hij in pamfletten genoemd. Johannes Uytenbogaert waarschuwde in een anoniem pamflet over de Weder-opnemingh van D. Henricus Leo voor het voorbeeld van de predikant, die zich uit liefde voor het ambt en voor de eenheid van de kerk had laten verleiden om stellingen te ondertekenen die tegen zijn geweten indruisten.
De gang van zaken in juni 1619 rond de vijftien in Dordrecht gegijzelde predikanten vormde een voorbode voor wat begin juli 1619 algemeen beleid zou worden. Op 3 juli 1619 vaardigden de Staten-Generaal een plakkaat uit dat volgens tijdgenoten niet onder deed voor de vroegere inquisitieplakkaten: het werd iedereen verboden om in het openbaar of in enige bijeenkomst de opvattingen van de Remonstrantie van 1610 te verdedigen of zelfs maar te bespreken. Wie dat toch deed, kon rekenen op ontheffing uit het ambt en verlies van traktement of pensioen. Zelfs liep men het risico ‘arbitralijken gecorrigeert’ te worden. Vooral die laatste formulering deed velen huiverend terugdenken aan de Spaanse inquisitie van nog geen halve eeuw geleden.
Remonstrantse predikanten werd de gelegenheid geboden hun opvattingen in het openbaar te verloochenen. Dat konden zij doen door een document te ondertekenen, dat bekend werd als de ‘Acte van gehoorzaamheid’ of ‘Acte van stilstand’. Die laatste benaming wijst op de kern van de inhoud: de remonstrantse predikanten zouden hun ambt neerleggen, geen kerkelijke diensten meer verrichten en nergens meer hun opvattingen verkondigen. Zij zouden zich voortaan ‘in alder modestie en stillighyt’ als een brave burger gedragen.
Er waren ten tijde van de Synode van Dordrecht naar schatting een goede tweehonderd remonstrants gezinde predikanten in de Republiek. Ruim veertig van hen hebben uiteindelijk toch de Dordtse Leerregels onderschreven, zo’n zeventig ondertekenden de ‘Acte van stilstand’ en kozen voor een ander beroep dan het predikantschap. Zestien predikanten bleven ondergronds in de Republiek actief en beleefden daar spannende avonturen. Een van hen was Dominicus Sapma, de geliefde remonstrantse predikant van Hoorn. Hij werd in Amsterdam op straat herkend en gevangen gezet. Toen zijn vrouw hem daar bezocht, wisselden zij van kleren en wist Sapma in vrouwenkleren de gevangenis te verlaten. Tachtig remonstrantse predikanten vertrokken als ballingen naar het buitenland, doorgaans naar katholiek gebied. Hoe het hen verging, leest u in het volgende nummer van AdRem.
Peter Nissen is remonstrants predikant in Oosterbeek en hoogleraar Oecumenica aan de Radboud Universiteit in Nijmegen
Illustratie: De remonstrantse predikant Dominicus Sapma ontsnapt in vrouwenkleren uit de gevangenis in Amsterdam, prent van Herman Schouten, 1782, Beeldbank Stadsarchief Amsterdam: https://beeldbank.amsterdam.nl/afbeelding/010097002829.
Soms sta ik voor mijn boekenkast en doe een gedachte-experiment. Hoe zou het zijn, vraag ik mezelf af, als ik op een dag het licht in mijn ogen zou verliezen?.. Lees verder
‘Laatst hoorde ik in de kerk weer eens de parabel van de werkers in de wijngaard. Over de arbeiders die allemaal hetzelfde dagloon krijgen, of ze nou kort of lang hebben gewerkt. (Lachend) Godzijdank van een voorganger die niet direct een antwoord klaar had… Lees verder