Is hedendaagse passiemuziek nog wel denkbaar na Bachs onovertroffen Matthäus Passion? Laten we niet vergeten dat Bach vergelijkbare vragen had, toen hij in Leipzig cantor werd. In Leipzig had men uitgesproken verwachtingen van wat een passie zou moeten zijn. De gewone burgers verlangden zoiets als een opera, vergelijkbaar met The Passion van onze tijd. Bachs superieuren hadden liever een sobere verklanking van de evangelietekst. Wat dat betreft hebben hedendaagse componisten een vrijwel ongekende artistieke vrijheid. Dit bleek wel in het Bach herdenkingsjaar 2000, toen aan vier componisten werd gevraagd om passiemuziek te componeren naar één van de evangeliën. Het leverde bijdragen op vanuit diverse windstreken: sjamaanse klanken (Sofia Goebaidoelina), Chinese klanken (Tan Dun), Europees modernisme (Wolfgang Rihm) en een Caribisch spektakel (Osvaldo Golijov). Al die verschillende stukken waren op hun manier effectief. Dus ja, hedendaagse componisten zijn in staat om de passiemuziek opnieuw uit te vinden.
Laten we nog even stilstaan bij de oude Bach. Wij leven na Bach, maar er was ook een tijd voor Bach. Nietzsche typeerde hem als een grensganger die met zijn geest in de middeleeuwen vertoefde, terwijl zijn muziek naar de moderne tijd wees (Menselijk, al te menselijk II: WS 149). Nietzsches moderne tijd was er één van Wagneriaanse hoogromantiek, met opera’s en symfonieën die tot enorme proporties waren opgeblazen. Maar daar hield het niet op, zelfs niet nadat de laatromantiek onder zijn eigen gewicht was ingestort. In de daaropvolgende kaalslag van de atonaliteit vinden we de sintels van wat bij Bach nog verzengend aanwezig was. Denk aan de religieuze vocale miniaturen (op.15-17, 1917-1925) van Anton Webern. Of, veel later, de Sieben Passions -Texte (2001-2006) van Wolfgang Rihm.
Is de agressie van veel moderne muziek niet bij uitstek geschikt om het lijden te verklanken? Dat valt nog te bezien. ‘Woman, behold, thy son!’, zo scandeert het koor in de ‘Seven Last Words from the Cross’ (1993) van de Schotse componist James MacMillan. Het effect is zo overweldigend, dat je je al bijna niet realiseert dat de betekenis van het kruiswoord hierdoor verandert. Door de dramatiek lijkt het alsof Jezus aan zelfbeklag doet: ‘Vrouw, kijk wat ze me aandoen’. In de context van het evangelie wijst Jezus echter van zichzelf vandaan, dit als aanmoediging voor Maria en Johannes om elkaar als moeder en zoon te adopteren. Zo’n betekenisverandering door effectbejag, dat hadden Schütz en Bach zich niet laten gebeuren. De passiemuziek van MacMillan lokte wat dat betreft wel vaker kritiek uit, al dan niet vanwege vermeend antisemitisme. Tijdens de Amerikaanse première in Boston van de geruchtmakende ‘St John Passion’ (2007) werd MacMillan zelfs al bijna fysiek aangevallen. In de indrukwekkende ‘St Luke Passion’ (première in Amsterdam, 2014) sloeg hij een mildere toon aan. Ook veel van zijn recentere koor- en orgelmuziek is zeker de moeite van het beluisteren waard.
Moderne tijden betekenen uiteraard ook moderne technieken en een hedendaagse concertpraktijk. Tegenwoordig kunnen we iedere dag wel naar de Matthäus Passion luisteren, dankzij cd’s en streaming. Daarnaast zijn er de jaarlijkse semiprofessionele uitvoeringen door het hele land. Niemand weet bij benadering waar dit alles landt en wie erdoor gevormd wordt. Zoals eens de Zwitserse componist Frank Martin. Hij hoorde Bachs Matthäus voor het eerst als elfjarige. Het liet bij hem een verpletterende indruk na, die zelfs van invloed was op zijn instrumentale muziek. Zo schilderde hij in zijn prachtige vioolconcert ‘Polyptyque’ het lijden van Christus in zes tableaux. Martin componeerde het in 1974, een jaar voor zijn dood in Naarden (of all places). In 1948 voltooide hij het oratorium ‘Golgotha’. Behalve door Bach is dit werk ook geïnspireerd door Rembrandt. Martin wisselde hier het lijdensverhaal af met meditatieve teksten van Augustinus.
De ‘Passio’ (Passio Domini Nostri Jesu Christi secundum Joannem, 1982) van de Estse componist Arvo Pärt is in vrijwel alles het tegendeel van wat tot nu toe is gezegd: als Bachs Johannes Passion een brandende vulkaan is, dan is Pärts Johannespassie de uitgebrande krater. Pärt maakte hier op grote schaal gebruik van zijn ‘tintinnabuli’-stijl (klokjesstijl). Dit wil zeggen dat er voortdurend een rustgevende drieklank aanwezig is, alsof de muziek resoneert met een klok of klankschaal. De melodielijn voegt zich naar deze drieklank (door Pärts echtgenote Nora omschreven als 1+1=1). Het geeft de muziek de sereniteit van een icoon. Het maakt de muziek ook zeer statisch en kaal, alsof er helemaal niets gebeurt. Is dit nog muziek, of is het neospirituele muzak? Geef het als luisteraar niet te snel op, zou ik zeggen, want het werkt ergens naar toe. Want zoals Bachs Johannes Passion indrukwekkend eindigt met de uitroep: ‘Herr Jesu Christ, erhöre mich’, zo eindigt Pärt vergelijkbaar met: ‘ Ontferm u over ons, amen’.
Hans Jacobi
Musicoloog en organist van de Remonstrantse Gemeente Den Haag
Op 30 april is het tijdschrift ‘Blad voor je mond’ gelanceerd. Het initiatief is een van de innovatieprojecten van de Remonstranten. ‘Tijdschriften zijn er genoeg’, zeggen de makers, kunstenares Ellen Klasens en remonstrants predikant Kirsten Slettenaar… Lees verder
Op het moment dat ik dit schrijf, zijn we in de vierde adventsweek. Het is een periode waarin we het duister, de donkere dagen vóór kerst, bijna achter ons hebben.. Lees verder