Joël Vlasblom werkt als geestelijk verzorger met remonstrantse zending in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. De redactie vroeg hem of er daar in een situatie van (langdurige) gevangenschap nog wel hoop aanwezig is. Nou reken maar!
Zodra ik het teken gegeven heb lopen ze mij voorbij. Veertig kerkgangers in de PI Vught, ze steken een kaarsje aan. Even worden gezichten die anders vaak hard zijn met zacht kaarslicht beschenen. Onder het aansteken van de kaarsjes klinkt
Taizémuziek. Van veel van de gedetineerde kerkgangers ken ik de hoop en wanhoop.
Zoals bij Gilvallo. Hij is altijd de eerste die een kaarsje aansteekt. Hij zit voor de veertiende keer gedetineerd en steekt een kaarsje aan voor zijn dochter. Ze zit in een kliniek omdat hij haar geen veilig thuis kon bieden. Bram is een ex-militair en kampt met hevige trauma`s. Hij is dankbaar dat hij hier zit, hij heeft zichzelf gevonden en hoopt deze rust buiten ook te kunnen vinden. Jan komt ook voorbij; hij zit levenslang en moet veel moeite doen om de relatie met zijn vrouw te onderhouden.
Ook Adil steekt een kaarsje aan, voor zijn lusten. Hij is al heel zijn leven verslaafd, zijn moeder was prostituee en verslaafd aan heroïne. Nu bewandelt hij hetzelfde pad. Maar hij is bekeerd en heeft vertrouwen. Maarten steekt een hele hoop kaarsjes aan. Zijn re-integratie ervaart hij als een gevecht. Ondanks al zijn moeite wil het OM hem geen vrijheden geven. Ik zie Marciano zitten, hij steekt geen kaars aan. Dat durft hij niet. Hoe kan hij hopen op het licht van God nadat hij een kwetsbaar kind heeft misbruikt?
Plots word ik uit mijn gedachten gehaald. De Poolse kerkgangers praten weer eens door de Taizéklanken heen. ‘Heb nou eens respect man, het kaarsen aansteken is belangrijk’. Wanneer de rust wederkeert, besluit ik de gespreksgroepen van de volgende dag aan het thema hoop te wijden. Wellicht kunnen de mannen mij helpen met het AdRem-artikel. Gedetineerden weten namelijk als geen ander wat hoop en wanhoop betekent. In de maatschappij zijn veel mensen de hoop in hen verloren, ze zijn soms hopeloos allemaal om andere redenen.
Gedetineerden hechten veel waarden aan het aansteken van kaarsen. Tijdens de coronatijd werden de geestelijk verzorgers in gevangenissen overstelpt met aanvragen om kaarsjes aan te steken. Ook tijdens de kerkdienst hebben we een vast kaarsen-aansteek-moment in de liturgie, als teken van wanhoop en hoop. Kaarsen symboliseren daarmee naast het licht van boven de hoop en wanhoop die gedetineerden ervaren. Maar misschien ook de hoop die veel mensen zoeken in lichtjes tijdens de donkere dagen van kerst.
Wanneer ik de mannen tijdens gespreksgroep(en) vertel dat ik hun hulp nodig heb voor een artikel over hoop gaan ze rechtop zitten, gedetineerden vinden het fijn iets met buiten te kunnen delen. Al snel concluderen de mannen dat er weinig plaatsen zijn met zoveel hoop als de gevangenis. Als je niets meer hebt kan je immers niet veel anders dan hopen. We concluderen dat hopen verlangen is naar een goede uitkomst, juist tegen beter weten in.
Maarten, de man die vecht voor zijn re-integratie, wordt wat chagrijnig. ‘Laten we nou niet te zoetsappig doen. De helft van de hoop om ons heen is valse hoop. Veel mensen hebben grootse plannen, maar kunnen er zelf geen offers voor maken. God schenkt ons echt niet alles zomaar, je moet er wat voor doen, en dan bedoel ik geen delicten. Hoeveel mensen met mooie praatjes zien we niet terugkomen’. Bram, de ex-militair, is het er niet mee eens. ‘Hoop is iets waar je naar verlangt, waar je zelf weinig invloed op kunt uitoefenen’. Dit vind ik een interessant punt, ik haal een citaat van de gevangen verzetsstrijder Bonhoeffer aan:
Advent is als gevangen zitten in een cel waarin we hopen, wachten, en afhankelijk zijn of de deur naar vrijheid van buitenaf wordt opengedaan.
De levenslang gestrafte Jan reageert en ziet hoop als iets kleins. ‘Inderdaad bijvoorbeeld dat de deur weer opengaat of dat het eten morgen lekker smaakt. Hebben we allemaal in de bajes niet geleerd dat de ogenschijnlijk kleine dingen eigenlijk heel groot zijn?’ Misschien net als de kaarsjes bedenk ik me.
Ik vraag: ‘hebben jullie ervaringstips? Buiten hoor ik veel mensen die zich zorgen maken. Over oorlog, ziekte, de economie. Wat doen jullie als het echt even hopeloos lijkt?’ We maken een rondje. ‘Ik spreek affirmaties uit’, ‘bidden’, ‘bijbellezen’, ‘een kaarsje aansteken’. ‘Allemaal clichés die juist met kerst hoop bieden’, zegt Givalho, ‘je moet het zoeken in de oude dingetjes, die hebben niet zomaar waarde. Je moet de hoop toch buiten jezelf zoeken. Helemaal met kerst, dat is voor veel mensen in de gevangenis de moeilijkste tijd, een tijd van wanhoop’. Bonhoeffer zag dat ook, zo bedenk ik me.
Marciano is vandaag weer stil geweest. ‘Eigenlijk hebben we maar één hoop, op de Messias, die ons redding geeft. Als Jezus geboren wordt is er hoop, niet alleen voor mij maar voor iedereen. Er is een redder die onze wanhoop bestrijdt, net als wat je net aanhaalde bij Bonhoeffer. Jezus begon ook klein, net als de hoop en die kan ons niet ontnomen worden. In de bajes leer je hopen op het kleine dat mag uitgroeien. Moet ik jou dat nou uitleggen? Je bent toch dominee?’ Ik denk: ‘is het wel zo makkelijk?’ Maar de mannen kijken mij overtuigd en instemmend aan. Ik realiseer me dat deze mannen mij steeds weer laten zien hoe uit duisternis nieuw licht en hoop geboren mag worden, soms tegen beter weten in. Na een stilte zegt Maarten: ‘Een tijd geleden vertelde je een mooi verhaal over kaarsen. Is dat geen mooie afsluiter?’
Joël Vlasblom
*de namen en het verleden van de deelnemers zijn aangepast omwille van de vertrouwelijkheid.
Heel langzaam brandden eens vier kaarsen. De omgeving was zo rustig dat men ze kon horen spreken. De eerste kaars zei: ‘Ik ben de kaars van Vrede. Ik deed zolang mijn best opdat mensen geen ruzie zouden maken, dat ze geen wapens zouden gebruiken, dat ze niet zouden slaan voor een meningsverschil. Maar er blijft oorlog overal, en waar mensen in groepen samenkomen blijven er twisten ontstaan. Wat heeft het voor zin dat ik voor hen brand?’ Haar vlammetje werd met harde hand gedoofd.
‘Ik ben de kaars van Vertrouwen. Meestal kan ik gemist worden. dus heeft het geen zin meer dat ik blijf branden. Want ik leer mensen dat ze samen er iets moois van kunnen maken, maar ze luisteren niet. Hun vertrouwen is te klein.’ Toen ze stopte met praten en blies ze zichzelf met een laatste zucht uit.
‘Ik ben de kaars van de Liefde, ik heb de kracht niet gekregen om te blijven branden. De mensen negeren me. Ze vergeten zelfs hun naasten te beminnen. Ik had zo gehoopt dat ik mensen kon helpen om elkaar warmte te geven en te laten weten dat er altijd Iemand is die van hen houdt.’ Ze kreeg steeds minder de ruimte en langzaam werd haar de lucht ontnomen en doofde uit.
Plots kwam er een kind aan en zag de drie gedoofde kaarsen. Het keek naar de kaars van de Vrede waarvan het licht verdwenen was, en naar de kaars van het Vertrouwen en naar kaars van de Liefde. ‘Waarom branden jullie niet langer’, riep het kind vol ontzetting uit. De drie kaarsen spraken en vertelden hoe slecht het met hen ging. Nadat dit alles gezegd was begon het kind te huilen. Toen zei de vierde kaars: ‘Wees niet bang mijn kind. Nu ik nog brand kunnen we de andere kaarsen weer aansteken. Want ik ben de kaars van Hoop!
Foeke Knoppers filosofeert over hoop als de macht van de toekomst… Lees verder
Voor predikant Antje van der Hoek is hoop iets anders dan optimisme. Hoop is de kwaliteit van de ziel, de zekerheid dat iets zinvol is, afgezien van de afloop, het resultaat… Lees verder