Oud-leraar Nederlands, Klaas Rigterink, is met recht een sinterklaasspecialist. In 2012 publiceerde hij een boek over sinterklaasgedichten, De Rijmpiet dichtte zich te pletter bij deze chocoladeletter. Aanleiding was een boek van Herman Vuijsje uit 1984 over Sinterklaasgedichten. Klaas Rigterink vroeg zich af wat sinds 1984 de ontwikkelingen waren binnen het genre. Rigterink publiceert èn spreekt over dit onderwerp. Charlotte Hille interviewde hem over de herkomst en vorm van het sinterklaasgedicht.
Vóór de 17e eeuw werd veel in rijmvorm geschreven over de liefdadigheid van Sint-Nicolaas tijdens zijn leven, maar dan vooral in het Latijn. Het sinterklaasgedicht kent een lange historie. Al in de 17e eeuw stuurden verliefde jongeren een sinterklaasgedicht naar het meisje van hun dromen. Er hoorde ook een cadeautje bij het gedicht, maar, zegt Klaas Rigterink: eigenlijk was de jongen zelf het cadeautje.
In de 19e eeuw zien we gedichten ontstaan die betrekking hebben op het cadeautje, en niet op de persoon van de ontvanger. Dit ontwikkelde zich als volgt: in de 19e eeuw had je dichtgenootschappen, als opvolger van de Rederijker genootschappen uit de Middeleeuwen. De leden waren van goeden huize en hoog opgeleid. Ze gaven elkaar wat woorden op en maakten daar een gedicht bij. In 1811 bedacht de grootmeester van het dichtersgenootschap Democrit in Haarlem om ieder van de leden een cadeautje te geven. Hij schreef de gedichten bij de cadeautjes onder eigen naam. Bij het Dichtersgenootschap in Haarlem werd een gedicht uit 1826 aangetroffen van een lid dat tevens enige bekendheid had als dichter, Jan van Walree. Hij schreef het gedicht voor zijn nichtje.
De gewoonte om gedichten voor iemand te schrijven bij het feest van Sinterklaas begint bij de gegoede burgerij, en dringt vervolgens door in de gehele maatschappij. Opvallend is dat alleen in Nederland Sinterklaas zijn cadeaus vergezeld laat gaan van een gedicht. In de ons omringende landen bestaat dit gebruik niet.
Rigterink heeft sinterklaasgedichten van rond 2010 vergeleken met de sinterklaasgedichten, zoals in 1984 beschreven door Herman Vuijsje. Uit zijn onderzoek blijkt de tendens om steeds minder kritische gedichten te schrijven en meer gedichten die over het cadeautje gaan.
Kijken we naar het rijm dat wordt toegepast, dan vinden we dat de meeste mensen, 80%, een gepaard rijm (aabb) gebruikt. Slagrijm (aaaa) komt maar één of twee keer voor. Gekruisd rijm (abab) vond Rigterink drie keer. Gebroken rijm (abac) vond Rigterink drie of vier keer. Slechts één dichter binnen de groep die Rigterink onderzocht maakte een metrisch kloppend gedicht. Tenslotte kwam een naamdicht, waarbij niet alleen het eind van de regels rijmt, maar de eerste letter van iedere zin van boven naar beneden een woord vormt, slechts een paar keer voor. Het sonnet als dichtvorm noemt Rigterink niet.
Sinterklaasgedichten veranderen dus van vorm, maar zijn nog steeds een bron van plagen en vermaak.
Charlotte Hille
‘Moet het sociale denken en willen een integrerend bestanddeel vormen onzer godsdienstprediking?’ Met deze vraag in zijn lezing ‘Het sociale element in onze godsdienstprediking’ (later: De Kerk als maatschappelijk geweten’) kreeg de seminariumhoogleraar G.J. Heering (1879-1955) in 1921 de afgevaardigden bij de remonstrantse Algemene Vergadering op het puntje van hun stoel… Lees verder
Inderdaad, de moeder van … Dochters Anniek en Liesbeth zijn geen onbekenden bij de Remonstranten. Dochter Charlotte heeft niets met de kerk. Michel Peters spreekt tussen het lover van de.. Lees verder