Van terughoudend naar steeds uitgesprokener

Van terughoudend naar steeds uitgesprokener

Nu de vraag steeds nadrukkelijker gesteld wordt of de Remonstranten zich zouden moeten uitspreken over wat er gebeurt in Gaza, maar ook in de Nederlandse politiek (kerkasiel en strafbaarstelling illegaliteit), zet Tjaard Barnard op een rijtje hoe in de eerste helft van de twintigste eeuw gedacht werd over politieke uitspraken. Wie meer wil weten, leze het derde deel van zijn proefschrift: Van ‘verstoten kind’ tot belijdende kerk. De Remonstrantse Broederschap tussen 1850 en 1940 (Amsterdam, 2006).

Lange tijd, zeker vanaf 1850, was de Remonstrantse Broederschap zeer terughoudend in het doen van politieke uitspraken. In de tijd dat de sociale kwestie al lang en breed speelde binnen bijvoorbeeld gereformeerde of rooms-katholieke kringen, rond de vorige eeuwwisseling, viel er nog weinig te horen van de Remonstranten. Dat wil niet zeggen, dat individuele predikanten of gelovigen niet maatschappelijk zeer actief waren. Maar zij deden het niet gezamenlijk als kerk. Men stond zeer nadrukkelijk in een liberale traditie. Theologisch, maar ook politiek. Eigen verantwoordelijkheid werd hoog gewaardeerd. En wie anderen niet de maat wilde nemen in het geloof, voelde zich ook niet gedrongen om op ethisch gebied bindende uitspraken te doen.

Jonge predikanten maatschappelijk betrokken

In de eerste decennia van de twintigste eeuw waren er wel jonge predikanten die zich wat nadrukkelijker begonnen uit te spreken. De predikant Piet Eldering (1886-1954), beginnend predikant in Friedrichstadt, vond het ongemakkelijk dat er een terughoudend beleid was bij het toelaten van nieuwe gemeenteleden. In die tijd – deze informatie ontleen ik aan ds. J.W. Wery (1923-2016) die na de oorlog daar predikant werd – was de gemeente rijk. Landerijen leverden veel pacht op. Een kerkelijke bijdrage werd niet gevraagd. Rond kerst werd een soort dividend uitgekeerd.

In 1913 besteedde men bij de Algemene Vergadering tijd aan een maatschappelijk onderwerp. Wat was de positie van de arbeider? En hoe kwam het dat je die zo weinig zag in de kerk? De oude dominee J.A. Beijerman (1848-1930) sprak dit tegen. Bij hem was de tweede galerij in de kerk (oude Remonstrantse Kerk = Rode Hoed) altijd vol. Dat waren de gratis plekken voor de diaconie!

Aan het einde van de jaren tien was Eldering predikant geworden in Rotterdam. Daar vonden sommigen hem erg lastig, politiek te links! De diaconie vroeg bij de kerkenraad om zijn ontslag. Maar de kerkenraad reageerde zeer verdraagzaam. Die verklaarde dat niemand van hen het eens was met `s mans uitleg van het Evangelie, maar dat hij wel de ruimte moest krijgen om het op zijn manier te zeggen. Ik maakte nog een hoogbejaard lid van de gemeente mee, die als lid van het college van collectanten de kerkenraad moest vervangen bij een avonddienst. Er was geen lid van de kerkenraad gekomen en de kerk was ongeveer leeg. Eldering preekte als altijd, vol vuur! Ruimte dus voor zijn standpunten, maar men nam ook de vrijheid om niet te komen.

Piet Eldring
Lou de Jong

Wens om zich te uiten

Vanaf de jaren twintig zie je de wens opkomen dat de Remonstrantse Broederschap zich meer zou uitspreken. Niet alleen individuele vrijheid waarbij ieder zijn eigen mening kon hebben, maar ook de behoefte om ergens voor te staan. Dat had twee kanten: een gelovige en een politieke. Op gelovig vlak zie je een soort verrechtsing, het orthodoxer en meer christelijk worden van het kerkgenootschap. Men gaat zich nadrukkelijk bezighouden met liturgie. Het antwoordlied ontstaat. Ook spreekt men nadrukkelijker uit dat de Remonstrantse Broederschap een geloofsgemeenschap is, die God wil vereren en Hem dienen (Beginselverklaring 1928). Deze beweging resulteert uiteindelijk in de geloofsbelijdenis die in 1940 door het convent van predikanten wordt aangeboden aan het kerkgenootschap. Zij wordt in die tijd tot een vrijzinnige, nadrukkelijk belijdende kerk, zij het zonder belijdenis die alle leden bindt.

Ook politiek

Opvallend is dat men zich ook steeds meer politiek gaat uiten. Zo spreekt de semininariumhoogleraar G.J. Heering (1879-1955) bij de algemene vergadering in 1921 uitgebreid over het sociale element in onze godsdienstprediking. Deze lezing krijgt later de titel De kerk als maatschappelijk geweten. Opvallend is dat hij voor het eerst nadrukkelijk constateert dat de christelijke prediking niet kan bestaan zonder maatschappelijke consequenties. Deze lezing en publicatie geeft aanleiding tot veel rumoer. Velen bestrijden Heering scherp: geen politiek op de kansel! Toch lijkt er hier een wissel verlegd te zijn. Het kerkgenootschap zal zich in de vijftien jaar die volgen steeds nadrukkelijker gaan uitspreken.

Zo draagt de algemene vergadering van 1925 de Commissie tot de Zaken op om zich tot de regering te wenden om meer ruimte te zoeken voor gewetensbezwaren rond militaire dienst. Bij dit debat klinkt nog wel het klassiek liberale argument dat het kerkgenootschap zich niet moet uitspreken, de Broederschap heeft in het politieke debat geen plaats:

Noch op het gebied van het huisgezin, noch op dat der maatschappij, noch op dat van den staat, heeft de Remonstrantsche Broederschap als zoodanig bepaalde stellingen verkondigd of stappen gedaan en maatregelen doorgezet. Dit is haar onvergankelijke roem.

Vanaf dit moment volgen er spoedig meer uitspraken. In 1931 richt de Broederschap zich tot de Staten-Generaal. Zij is tegen strafbaarstelling van godslastering. Zij betwijfelt of God werkelijk gelasterd kan worden. En zo dat wel zou kunnen, moet God in staat worden geacht daar zelf tegen op te treden. Dat hoeft niet via het strafrecht!

Van groot belang is de discussie die zich in 1934 en 1935 afspeelt binnen het kerkgenootschap. Moet de Remonstrantse Broederschap zich uitspreken tegen de gevaren van de absolute staat, zoals die zich ontwikkelt in Nazi-Duitsland? Na uitgebreide overwegingen kan deze uitspraak pas een jaar later door een meerderheid aanvaard worden, wanneer de verklaring uitgebreid wordt met woorden over de gevaren van de socialistische staat in de Sovjet-Unie. Anders vindt men het te eenzijdig. Deze uitspraak is de eerste van een Nederlands kerkgenootschap over de gevaren van het nazisme. Als zodanig wordt de Remonstrantse Broederschap ook met ere genoemd in Lou de Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (Dl 4, p. 770).

Tjaard Barnard

Zie ook

Als je vrede wilt, bereid je dan voor op vrede!
28 augustus 2025

Als je vrede wilt, bereid je dan voor op vrede!

Waar anders moet je een gesprek voeren over kerk en politiek tegen de achtergrond van oorlog en vrede in de wereld dan bij de grootste vredesbeweging van Nederland? Geertrui Meinema.. Lees verder

Solidariteit met de kwetsbaren – dat is de missie van de kerk
16 oktober 2025

Solidariteit met de kwetsbaren – dat is de missie van de kerk

Jezus meende wat hij zei – solidariteit met de kwetsbaren is het leidende principe achter mijn activisme… Lees verder