Boekbespreking: Colporteurs van bizarre lulkoek

Al sinds de middelbare schooltijd lees ik met plezier de boeken van Maarten ’t Hart. Hij is een groot verhalenverteller. Zijn nuchtere manier van beschrijven spreekt me aan. Zijn gemopper op het (gereformeerde) geloof is meestal wel vermakelijk. Misschien vind ik het ook wel aardig doordat ik er zoveel van herken. Mijn vader was van huis uit gereformeerd en dat raak je nooit meer kwijt. Al is zijn lidmaatschap van de Gereformeerde Kerken ook beëindigd na een huisbezoek van enige broeders ouderlingen. Ik stel me daar een Maarten ’t Hart-achtige scene bij voor. (Zij vonden het gek dat het tweede kind in het gezin, nadat de oudste in de remonstrantse kerk was gedoopt, niet bij de gereformeerden werd gedoopt.) Alle gereformeerde grappen, vooral in een creatief bijbelgebruik, heb ik dus ook meegekregen.

Het meest recente boek van Maarten ’t Hart viel me een beetje tegen. Het lijkt minder mooi geschreven te zijn dan eerder. Wellicht had er nog een redacteur doorheen gemoeten. Het verhaal over zijn moeder is relatief magertjes. Ze gaat niet echt leven. Het gemopper over de onmogelijkheid van het verhaal van Noach weten we nu wel. Ook het fileren van de geloofsbelijdenis en het Onze Vader is niet bijster origineel. Het blijft opvallend hoe ex-gelovigen graag tegen een zo letterlijk mogelijke interpretatie van de Schrift aanschoppen, alsof dat de enig mogelijke uitleg is. Alsof het verhaal ook zo letterlijk bedoeld is door de oorspronkelijke schrijvers! Het is een merkwaardig, omgekeerd fundamentalisme. Een zin is wel mij me blijven hangen, leuk geschreven en een mooie vraag aan predikanten: ‘een goedhartige dominee, maar ja, hoe goedhartig dominees ook zijn, het blijven colporteurs van bizarre lulkoek’

Deze zin geeft precies aan wat het dilemma is voor gelovigen, die ook volop in de moderne tijd willen staan en recht willen doen aan alles wat het moderne wereldbeeld beheerst: de kennis over de natuur (anders dan in de verhalen van de bijbel), de grote vraag van de theodicee (hoe is de ellende in de wereld te rijmen met een goede God die er misschien ook wat aan zou kunnen doen) en de enorme verscheidenheid aan religies (als mijn wieg in India had gestaan…).

Laat ik eerlijk zijn: voor mijzelf houd ik er welbewust rekening mee, dat de verhalen die wij in de kerk aan elkaar vertellen soms onder de kwalificatie van Maarten ’t Hart vallen. Ze zijn prachtig, maar als je ze letterlijk neemt, vaak onmogelijk. Alleen: waarom zou je ze letterlijk nemen? Ze zijn toch van een heel andere categorie? Het gaat niet om waarheid in historische of natuurkundige zin. Het gaat om een waarheid die op een dieper, existentieel niveau ligt. Als je verliefd bent, kun je rationeel begrijpen, dat er biochemisch iets mis is in je hoofd. Maar maakt die wetenschap je gelukkiger? Als je muziek van Bach mooi vindt, kun je het precies gaan analyseren, maar helpt dat je bij het gevoel van schoonheid? Als je een religieus gevoel heb, kun je je afvragen of het allemaal wel klopt, maar mij helpt dat niet verder. Natuurlijk, tegen het geloof zijn heel veel goede argumenten in te brengen. Op zijn

minst valt er op dit vlak niets te bewijzen. Ik probeer daar heel eerlijk in te zijn. Ik houd van een uitspraak van ds. W. Mackenzie, zo’n zeventig jaar geleden al vanaf de kansel in Amsterdam geroepen: ‘Gemeente, of God bestaat? U weet het niet. En ik weet het ook niet. Maar laten we nu eens aannemen van wel!’

Misschien moet een mens het zichzelf ook gunnen om zich te laten dragen en troosten door iets dat hij wel voelt, maar wat hij niet kan bewijzen. In het geloof gaat het niet om de zekerheid of het bewijs, maar om de verleiding, de overtuiging en het gevoel. Het hart heeft nu eenmaal, met Blaise Pascal, zijn redenen die de rede niet ken.

Ik ben de eerste om toe te geven, dat we op het gebied van de godsdienst eigenlijk niets weten. Als predikant word ik betaald om iets te vertellen over dingen waar niemand wat van weet, ik ook niet. Tegelijkertijd heb ik het gevoel dat die oude verhalen mij en anderen verder helpen. Dat is voor mij voldoende!

Tjaard Barnard 
rector van het Remonstrants Seminarium

 

Maarten ’t Hart, Magdalena, Amsterdam (Arbeiderspers) 2015.

Zie ook

20 juni 2016

Redactioneel: Geloof en wetenschap

Een heel enkele keer doet de redactie aan verzoeknummers. De rector van het Remonstrants Seminarium, Tjaard Barnard, deed de suggestie van een nummer over wetenschap: over remonstrantse wetenschappers, en over ontwikkelingen in de wetenschap die voor remonstranten van belang zijn, theologische of andere… Lees verder

20 juni 2016

‘Werken aan een wereld waarin niet het recht van de sterkste geldt’

De discussie over de vermeende tegenstelling tussen geloof en wetenschap heeft meestal betrekking op natuurwetenschappen. In deze bijdrage focus ik op rechtswetenschap. Ik ga op zoek naar de betekenis van mijn geloof voor mijn werk als promovenda aan de universiteit Utrecht en als praktijkjurist… Lees verder