Nadat de remonstranten op 14 januari 1619 uit de Synode van Dordrecht waren weggestuurd, ging het debat over hun opvattingen onverminderd voort. Op de Synode zelf moesten de deelnemers het eens worden over de vraag waarom zij nu eigenlijk de opvattingen van de remonstranten verwerpelijk vonden en hoe het dan wel zat met de theologische kwesties rond genade, predestinatie en vrije wil. En buiten de Synode werd de strijd ijverig voortgezet met pamfletten.
‘Eene gemeene broederschap’
Maar er gebeurde nog meer. De remonstranten hadden de bui al langer zien hangen. Een aantal predikanten en vooraanstaande gemeenteleden van her en der kwam al vanaf 1617 in vergaderingen bijeen om elkaar te steunen en een gezamenlijke strategie te bespreken. De spil van die bijeenkomsten was Johannes Uytenbogaert (1557-1644), die ook de man achter de Remonstrantie van 1610 was geweest: studiegenoot van Arminius, opvoeder van prins Frederik Hendrik, hof- en legerpredikant van prins Maurits, vriend van raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt. Nadat die laatste in 1618 op last van Maurits was gevangen gezet, vluchtte Uytenbogaert eerst naar Rotterdam en vervolgens naar het katholieke Antwerpen. Hij bleef wel in briefwisseling met de remonstranten die in Dordrecht min of meer gegijzeld zaten, maar hij kon zelf tijdelijk geen prominente rol vervullen.
Dat deed wel Nicolaas Grevinchoven (1568-1632), vanaf 1601 predikant in Rotterdam en een scherpzinnig tegenstander van de strikte calvinisten. In zijn huis kwamen op 5 maart 1619 in het geheim een tiental predikanten en enkele kerkenraadsleden bij elkaar uit steden als Alkmaar, Hoorn en Brielle. Die bijeenkomst mag gelden als de conceptie van de Remonstrantse Broederschap. De eigenlijke geboorte zou een half jaar later in Antwerpen plaatsvinden, waarover later meer. Maar op 5 maart werd al besloten ‘eene gemeene broederschap’ of ‘sociëteit’ op te richten: een verbond van rekkelijke predikanten, bedoeld om elkaar en hun gelovigen te steunen, zowel mentaal als materieel. Met het oog op dat laatste werd in Rotterdam ook een ‘kas’ opgericht: een financieel fonds om predikanten en anderen te kunnen ondersteunen die door de vervolging in nood zouden komen. De aanwezigen stelden vast dat zij de Bijbel als richtsnoer voor het geloof beschouwden en dat over belijdenisteksten ‘vrij onderzoek’ mogelijk moest zijn, hetgeen vooral inhield dat die niet voor de eeuwigheid als bindend beschouwd moesten worden. Ook onderschreven zij de vijf artikelen van de Remonstrantie van 1610 nog eens. De godsdienstige samenkomsten zouden zoveel als mogelijk worden voortgezet, en waar er geen predikanten waren, zouden ‘leesdiensten’ plaatsvinden. De predikanten die nog op vrije voeten waren, zouden de verweesde gemeenten bezoeken en daar ook dopen en avondmaal vieren.
Niet zonder risico
De Rotterdamse besluiten van 5 maart 1619 legden het fundament voor de oprichting van de Remonstrantse Broederschap. Die oprichting kreeg haar werkelijke beslag tijdens de samenkomst van een veel grotere groep gevluchte predikanten in Antwerpen tussen 30 september en 4 oktober 1619. Maar in Rotterdam waren de grote lijnen al uitgezet. De besluiten van Rotterdam werden door een diaken en een ouderling uit Hoorn overgebracht aan de predikanten die in Dordrecht in afwachting van hun veroordeling gegijzeld zaten. Zij verklaarden zich akkoord met de besluiten, evenals Uytenbogaert.
Die akkoordverklaring was niet zonder risico. Al vóór de officiële veroordeling en verbanning van de remonstrantse predikanten ging de burgerlijke overheid, op last van Maurits, op jacht naar wat zij als remonstrantse kliekvorming zag. Zo werden in Alkmaar twee predikanten gevangen genomen die tijdens hun verhoor vertelden over de samenkomst in Rotterdam. Die samenkomst werd gezien als een samenzwering tegen de eenheid van de Republiek. De deelnemers werden door het Hof van Holland ter verantwoording geroepen en, voor zover ze konden worden opgespoord, gearresteerd en gevangen gezet, in afwachting van de verbanning uit de Republiek die spoedig zou volgen.
Dordtse Leerregels
In Dordrecht zelf werd intussen gewerkt aan de formulering van een aantal leerregels waarin de opvattingen van de remonstranten veroordeeld werden. Na de plenaire debatten, waarover in het februarinummer van AdRem is verhaald, werd er een commissie ingesteld van negen leden die een tekst moest opstellen. Van die commissie maakten synodevoorzitter Bogerman deel uit en de twee vicevoorzitters van de Synode, Hermanus Faukelius en Jacobus Rolandus, alsmede de theologen Johan Polyander (de opvolger van Gomarus in Leiden), Antonius Walaeus en Jacobus Trigland. De laatste twee zouden na de Synode ook hoogleraar in Leiden worden en ontpopten zich als ijverige bestrijders van de remonstranten. De uitkomst stond dus min of meer vast.
Van 25 maart tot 15 april werkte de commissie aan de formulering van de leerregels. In die tijd werden er geen plenaire zittingen van de Synode gehouden. Op 16 april lag er een tekstvoorstel. Dat werd de volgende dagen door de voltallige Synode besproken en nog maar op enkele ondergeschikte punten bijgesteld. Een week later, op 23 april 1619, lag er een tekst die door alle aanwezigen werd goedgekeurd en ondertekend: de Dordtse Leerregels, in de wandeling ook vaak de ‘Vijf artikelen tegen de remonstranten’ genoemd. Het eerste artikel ging over de leer van uitverkiezing en verwerping (in theologisch jargon: de dubbele predestinatie), het tweede over de dood van Christus en de verlossing van de mensen, het derde over de verdorvenheid van de mens, het vierde over de bekering tot God en het vijfde over de volharding van de heiligen. Op de uiteenzetting van de ‘rechte’ leer volgt steeds een ‘verwerpinge der dwalingen’, die van de remonstranten.
Na de vaststelling van de Dordtse Leerregels werd in vier zittingen van de Synode de tekst van de Nederlandse Geloofsbelijdenis en van de Heidelbergse Catechismus voorgelezen. Vervolgens werd vastgesteld dat die samen met de Leerregels in overeenstemming was met Gods Woord. Voortaan beschikte de vaderlandse kerk over drie bindende belijdenisteksten: de drie Formulieren van Enigheid. Vier eeuwen later maken zij nog steeds, samen met andere teksten, deel uit van de kerkorde van de Protestantse Kerk in Nederland.
Peter Nissen is remonstrants predikant in Oosterbeek en hoogleraar Oecumenica aan de Radboud Universiteit in Nijmegen
Illustratie: portret van Nicolaas Grevinchoven (1568-1632), predikant in Rotterdam, gemaakt in 1618 door een onbekende schilder en nog steeds te bewonderen in de consistorie van de Remonstrantse Kerk in Rotterdam
In de Belijdenis 2006 staat: ‘opdat zij, zingend en zwijgend, / biddend en handelend, / God eren en dienen’. ‘God eren en dienen’ doe je door een levensstijl en attitude die past bij je geloof… Lees verder
‘De tekst van de beginselverklaring stamt uit 1928 en was en is bedoeld voor buitenstaanders en remonstranten’, aldus Van Leeuwen. ‘Het is het motto boven de kerkorde, een tekst waar je elkaar aan te houden hebt. Het is een tekst waarmee remonstranten vertellen wat voor geloofsgemeenschap ze willen zijn… Lees verder